Hij vergelijkt een concert met uit eten gaan. Je hebt een voor-, hoofd- en nagerecht, zegt Harm Hoeve uit Rouveen. „Ik speel niet voor mezelf, of voor organisten, maar voor het publiek.”
Hij groeide op in de driehoek tussen Kampen, Hasselt en Zwolle. Een gebied waar je overal naar concerten kon. „Klaas Jan Mulder, Feike Asma en Willem Hendrik Zwart begonnen vaak met een eigen koraalbewerking, en eindigden ermee”, zegt de organist-dirigent uit Rouveen. „Dat spreekt mij bijzonder aan. Je kunt wel goed literatuur spelen, maar hoe creatief ben je zelf?”
Afgelopen zomer gaf Hoeve een concert bij Johannus Orgelbouw in Ede. „Elke organist die in deze serie speelde, moest een persoon centraal stellen, en daar een presentatie over geven. Ik heb voor Jan Zwart gekozen, een geweldig inspirerende organist. Die zei ook: Je moet niet bij mij blijven hangen, maar je verder ontwikkelen. Zo heb ik met Pasen in de Grote Kerk in Zwolle de Passacaglia van J. S. Bach gespeeld, en me verdiept in de historische vingerzetting. Daardoor klonk het stuk duidelijker en kreeg ik de toetsen gemakkelijker naar beneden. Prachtig!”
1. Een orgelconcert is leeg zonder samenzang.
„Nee, ik zie een orgelconcert meer als een muziekuitvoering. Bovendien zijn er orgelcommissies die geen samenzang willen. In de Bovenkerk in Kampen was het een jaar of vijftien geleden gewoonte om op een feestdag met samenzang af te sluiten. Nu niet meer. Veel commissies willen een breed publiek bereiken, ook niet-kerkelijke mensen. Maar ik speel graag koraalbewerkingen, daar ligt mijn hart. In sommige series, zoals in Hasselt en Steenwijk, begin en eindig ik doorgaans met een koraalbewerking, soms met samenzang.”
2. Ik heb niet zo veel met het verschil tussen populair en klassiek.
„Eens. Je hebt alleen verschil tussen goede en slechte muziek. Het gaat om kwaliteit, om expressie en het verhaal achter de noten. Het liedje ”What a Wonderful World”, gezongen door Louis Armstrong, is knap. Zo’n man is voor mij net zo groot als iemand die een sonate van Beethoven prachtig vertolkt. Wel is het zo dat populaire muziek qua structuur meestal eenvoudiger is. Klassieke muziek geeft zich niet altijd direct prijs. Organist Albert de Klerk zei ooit: Een concert is een soort etentje: je hebt een voor-, hoofd- en nagerecht. Je begint met iets aansprekends, zodat de mensen zich voor de muziek kunnen openstellen. Maar dan ook een hoofdgerecht, een complete sonate of een mooi Bachwerk.”
3. Ik begeleid graag koren, maar sta het liefst zelf op de bok voor zo’n koor.
„Ik dirigeer een mannenkoor, een gemengd koor en een jongerenkoor. En ik begeleid inderdaad graag koren. Als dirigent ben je eindverantwoordelijk voor het hele product. Dan kun je zélf het stuk interpreteren, en dat is leuk om te doen. Juist de afwisseling tussen dirigeren en begeleiden vind ik leuk. Als organist kun je met je spel de koren enthousiasmeren. Soms is het ook een uitdaging om ervoor te zorgen dat de koren niet in toonhoogte zakken. Daar zijn wel trucs voor, bijvoorbeeld tussen de regels door het orgel laten horen. Ook de juiste registratie is van essentieel belang om zakken tegen te gaan.”
4. Het orgel is het instrument waar ik mijn emoties het best op kwijt kan.
„Ik heb aan het conservatorium ook piano gestudeerd, maar voel me in de eerste plaats organist. Wel denk ik dat een piano een expressiever instrument is. Je kunt mooi stemmen laten uitkomen, of gemakkelijk crescendo’s en decrescendo’s spelen. Met een piano kun je een zaal gemakkelijker stil krijgen. Wat natuurlijk niet betekent dat een orgel niet expressief kan klinken. Ik mag graag op een orgel tekeergaan, iets laten gebeuren als dat nodig is – maar het verstilde vind ik ook prachtig. Alleen noten spelen is niet interessant. Het gaat erom wat je met de noten doet.”
5. Qua improviseren voel ik me het meest thuis bij de stijl van Zwart, Asma en Mulder.
„Daar beweeg ik mij wel het meest in, ik ben ermee opgegroeid. Als jongen bezocht ik vroeger veel concerten van hen. Ook ging ik naar Ewald Kooiman en Wim van Beek, dus ik was niet eenkennig. Dat kwam door mijn leraar op de muziekschool. Die had niks met Zwart en Asma. Dus moest ik bijvoorbeeld Langlais spelen en die muziek vond ik –toen– niet zo mooi. Daardoor heb ik wel een brede interesse ontwikkeld. In welke stijl je improviseert, heeft ook te maken met het orgeltype. Op een Ademaorgel speel je anders dan op een Hinsz. Van heel moderne klanken houd ik niet, zeker niet op zondag. Ik wil niet provoceren – al zou je kunnen zeggen dat een moderne stijl best bij sommige psalmen past. Maar ik heb de indruk dat je bij een moderne stijl akoestiek nodig hebt. De gereformeerde kerk vrijgemaakt van Rouveen, waar ik speel, is wel groot, maar als de kerk vol zit, is er niet zo veel nagalm. Ik kan trouwens gemakkelijker improviseren als een kerk een mooie nagalm heeft. Daarom speel ik graag in de eerste morgendienst om kwart over negen, dan is de kerk niet helemaal gevuld.”
6. Voor concerten heb ik weinig last meer van spanning.
„Laat ik het zo zeggen: het staat of valt met een goede voorbereiding. Een gezonde spanning heb ik wel. Vooral als je een concert met grote werken speelt, ben je geconcentreerd en werk je ernaartoe in de dagen voorafgaand aan het concert. Als je het concert goed hebt voorbereid, krijg je daardoor zekerheid. Ik beluister de registraties meestal ook in de kerk. Veel mensen hebben niet in de gaten hoeveel je voor een orgelconcert moet voorbereiden. En als het concert dan begint, wil je ook graag beginnen met spelen. Ik wil mensen enthousiasmeren, hun liefde voor het orgel bijbrengen. Ik ben geen organist die voor zichzelf speelt of voor organisten. Ik speel liever voor het publiek: een groter werk waar het echt voor gaat zitten; een speels werkje voor de glimlach; een koraalbewerking voor de herkenning; een toccata voor het virtuoze spel.”
7. Ik vind het prettig om het lesgeven aan privéleerlingen af te wisselen met zelf muziek maken.
„Ik geef niet zo heel veel les, heb zo’n zes of zeven leerlingen. Het zijn er weleens meer geweest. Ik geef bijna elke week een concert, schrijf bladmuziek en geef deze in eigen beheer uit, en dirigeer koren. Dus de tijd loopt zo vol. Maar lesgeven vind ik wel leuk. Als iemand talent heeft, is het mooi om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling daarvan. En dan liefst iemands smaak verbreden door de leerling met barok, romantiek en moderne muziek in aanraking te brengen. Je laat leerlingen ontdekken dat je een stuk van Mendelssohn anders aanpakt dan van Bach, en een koraalbewerking van Jan Zwart weer anders dan een Bachkoraal.”
8. Ik zou nog weleens een cd met moderne muziek willen maken.
„Ik zou het best willen, alleen men verwacht het niet van mij. En mensen die het wel mooi vinden, nemen me niet serieus, want je hebt toch een bepaald etiket. Maar ik kan moderne muziek wel waarderen. Zo heb ik weleens wat besteld van Ad Wammes. En Andriessen, maar dat is eigenlijk al geen moderne muziek meer, vind ik ook prachtig. Of Michael Schütz bijvoorbeeld, dat is heel toegankelijke moderne muziek, juist meer in de lichtere muziekstijl. Op een concert speel ik weleens een modern stuk van hooguit drie of vier minuten. Om het publiek ermee in aanraking te brengen. Maar dan niet modern in de zin van clusters, met de vuisten op het orgel of de motor uitzetten. Dus een cd, ik denk niet dat men erop zit te wachten dat ik dat doe.”
9. Muziek is voor mij een belangrijke gave om het geloof uit te dragen.
„Ik weet mij in dit werk afhankelijk van de Heere en verwonder me erover dat ik steeds krachten, gezondheid en inspiratie krijg om het te kunnen doen. Tijdens orgelconcerten speel je ook werken die niets met een boodschap of tekst hebben te maken. Maar ook deze muziek is natuurlijk een prachtige gave van de Schepper. Je weet wat Luther zegt: theologie is nummer één, muziek komt op nummer twee. Er zijn veel componisten die vinden dat ze hun talent niet van zichzelf hebben gekregen. Edward Elgar ging fietsen in het prachtige Engelse landschap. En als hij dan thuiskwam, zei hij tegen zijn vrouw: Ik heb weer wat moois opgehaald.”
10. Ik zou het leuk vinden als een van mijn kinderen ook de muziek in gaat.
„We hebben vier kinderen, twee meisjes en twee jongens. De oudste dochter van negen heeft nu pianoles bij mij. Het is natuurlijk leuk als ze belangstelling hebben voor muziek. Dat vind ik wel fijn. Maar ze hoeven van mij echt niet de muziek in. Uiteindelijk zeg ik: laat ze gewoon doen waar ze goed in zijn en wat ze graag willen.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 21 november.
Levensloop Harm Hoeve
Harm Hoeve werd geboren op 4 december 1964 in Rouveen, gemeente Staphorst. Aan het conservatorium van Zwolle studeerde hij bij Harm Jansen en haalde de diploma’s docerend en uitvoerend musicus. Hij volgde lessen bij Piet Kee en Guy Bovet aan de Internationale zomeracademie voor organisten in Haarlem. Op 24-jarige leeftijd won hij de eerste prijs op het Internationaal Albert Schweitzer Orgelfestival, een interpretatiewedstrijd voor studenten aan diverse conservatoria in Europa.
Als kerkorganist is Hoeve verbonden aan de gereformeerde kerk vrijgemaakt in Rouveen. Hij heeft een concertpraktijk in Nederland en concerteerde ook in Canada, Amerika, Rusland, Duitsland, Schotland en Frankrijk.
Hoeves orgelspel is regelmatig te beluisteren op de radio. Hij begeleidde koren en solisten bij concerten en cd-opnames, onder meer in Bolsward, Hasselt, Steenwijk, Zaltbommel en Amersfoort. Hij heeft een bescheiden lespraktijk en is actief als dirigent.
Als componist schreef Hoeve koorbewerkingen en acht delen met koraalbewerkingen voor orgel. Het gaat om uitgaven in eigen beheer onder de uitgeversnaam In Harmony, te bestellen via zijn website. De bewerkingen zijn geschreven in een direct aansprekend romantisch idioom.
Hoeve is gehuwd en vader van vier kinderen.