Cultuur & boeken

Waarom schrijvers de kerk vaarwel zeggen

Ze zijn sinds tientallen jaren opvallend aanwezig in de Nederlandse literatuur: schrijvers die het verhaal van hun afscheid van het christelijke geloof vertellen. Hun boeken zijn populair, misschien wel omdat ze gaan over iemand die zich ontworstelt aan zijn achtergrond, onafhankelijk zichzelf durft zijn en zijn eigen weg durft gaan – allemaal deugden die we in deze tijd, in dit land, hoog waarderen.
Maar voor wie zelf het christelijke geloof níét verlaten heeft, kunnen zulke verhalen behoorlijk pijn doen, en vaak gaan ze ook over grenzen heen. Ze maken van godsdienst een menselijke constructie, een product van de verbeelding, een cultureel verschijnsel dat soms met liefde gekoesterd wordt, maar vaak ook keihard aan de kaak gesteld.
Toch kan het zijn nut hebben om er eens goed naar te kijken: wat voor redenen hebben deze schrijvers nu eigenlijk om met het geloof te breken, en in hoeverre heeft de reactie van hun christelijke omgeving hun ontwikkeling gestimuleerd of afgeremd?
Je kunt zeggen dat secularisatie vooral te maken heeft met de tijdgeest die in de lucht hangt en zich via alle mogelijke media aan ons opdringt, met ontzuiling, digitalisering en andere ontwikkelingen, met onkundigheid, hardheid of gebrek aan tact bij opvoeders en kerkelijke leidinggevenden, of met de boosheid van het eigen hart.
Maar de schrijvers op deze pagina laten samen zien dat je nooit zomaar de schuld kunt leggen bij het een of het ander. Natuurlijk is secularisatie een kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid, natuurlijk is het óók waar dat opvoeding, omgevingsfactoren en tijdgeest een rol spelen. Wie als moeder tegen haar kind zegt dat hij „nog eens in het gesticht zal eindigen” als hij kritische vragen blijft stellen, helpt de zaak in elk geval niet. 
Tegelijkertijd is de tijdgeest niet iets buiten ons, maar ín ons, en het enige wat daar echt verandering in kan brengen is de genade van God. Daarom hoeven christenen ook niet heel krampachtig te doen, op de manier van: „Ik moet ervoor zorgen dat mijn kind, mijn vriend of mijn collega bij de kerk blijft, en als dat niet gebeurt komt dat doordat ik het verkeerd aangepakt heb.” Je kunt gewetens ten diepste niet dwingen, je kunt elkaar het geloof niet geven, al kun je wél altijd voor elkaar bidden.
Niettemin blijft de vraag: Zou er minder sprake zijn van secularisatie als christenen tactvoller en wijzer met opgroeiende generaties zouden omgaan? Dat weten we niet. Het is duidelijk dat emotionele manipulatie of dwang geen goede manieren zijn om met verschillen van inzicht om te gaan. Het is ook duidelijk dat kerkverlaters én kerkgangers allebei een eigen verantwoordelijkheid hebben.
God vraagt van ons allemaal dat we Hem met hart en ziel dienen en dat we anderen daarbij proberen te helpen, en niemand kan zeggen dat hem op dat punt niets te verwijten valt. Dat is wat deze schrijvers zichtbaar maken.

Enny de Bruijn en Rudy Ligtenberg

19 June 2015 20:10Gewijzigd op 15 November 2020 19:51
Franca Treur. Foto Christiaan Zielman
Franca Treur. Foto Christiaan Zielman

Franca Treur (1979)

Boektitels: ”Dorsvloer vol confetti” (2009), ”De woongroep” (2014).

Manier van geloven: Kinderlijk.

Typering: Franca Treur groeide op in een Zeeuws boerengezin dat tot de Gereformeerde Gemeenten behoorde. Tijdens haar studie kwam ze tot „de overtuiging” dat godsdienst iets was van mensen, die via verhalen antwoorden zochten op levensvragen. De 12-jarige Katelijne uit ”Dorsvloer vol confetti” geeft hier in kinderlijke onbevangenheid uitdrukking aan door kerkbladen te versnipperen tot confetti, zodat er uit de letters nieuwe ‘verhalen’ konden ontstaan. Fantasie is belangrijker dan onwrikbare waarheid.

Probleem met kerk en geloof: Het Schriftgezag. Volgens Treur zijn veel verhalen uit de Bijbel (schepping, zondvloed, Jezus’ maagdelijke geboorte, Zijn kruisdood) ontleend aan andere, oudere culturen. Voor haar kan de Bijbel daarom niet het onfeilbare Woord van God zijn. Bovendien heeft ze nooit persoonlijk ervaren dat God bestaat.

Reactie van de gelovige omgeving: ”Dorsvloer vol confetti” is in de gereformeerde gezindte tamelijk welwillend ontvangen, als een roman die de gelovige lezer op milde wijze een spiegel voorhoudt. Anderen vinden dat Franca Treur als kerkverlater te veel aandacht heeft gekregen. Dr. M. J. Paul ontzenuwde op wetenschappelijke gronden Treurs Schriftkritische argumenten. In de roman zelf is Katelijnes oma een bekeerde vrouw, die leeft bij het Woord. Als haar Statenbijbel wordt gestolen zegt Kathelijne: „Als ze er maar in gaan lezen, dan brengen ze hem wel terug.” Oma beaamt dat: „Het Woord is krachtig. Als het inslaat kun je er geen weerstand tegen bieden.”

Reactie van de schrijver daarop: In een interview in het blad Viva ergert Franca Treur zich aan mensen die haar emotioneel chanteren. „Dan schrijven ze: „Je weet zelf heel goed dat je iets heel verkeerds aan het doen bent.” Nou, nee! Ik krijg ook nog steeds preken toegestuurd. Daar ben ik inmiddels zo aan gewend, ik besteed er niet meer dan een halve seconde aan.” Ze is allergisch voor absolute zekerheden. Na afloop van een debatavond gaf ze een spreker van reformatorischen huize mee: „Wees eens wat minder zeker van je zaak.”


Maarten ’t Hart (1944)

Boektitels: Onder meer ”Een vlucht regenwulpen” (1978), ”De aansprekers” (1979), ”De Jakobsladder” (1986), ”Magdalena” (2015).

Manier van geloven: Dogmatisch.

Typering: Sinds de jaren zeventig is Maarten ’t Hart hét symbool van ”afrekenen met het geloof”, het icoon van de afvallige schrijver. Het maakt niet uit hoeveel anderen na hem nog kritisch geweest zijn over geloof en kerk, ze worden er nooit zo bekend mee als hij. Veel van zijn boeken bevatten eindeloze discussies over het geloof (doorspekt met Bijbelteksten en catechismusvragen en geloofsartikelen), groteske verhalen (liefst over kerkelijke twisten rond onbenulligheden), bizarre gesprekken tussen gelovige en niet-gelovige personages.

Probleem met kerk en geloof: Blind aanvaarden en op gezag geloven. De schrijver heeft een kritische geest die geneigd is tot vragen stellen, en hij is daarnaast behept met een neiging tot tellen, meten, wegen en letterlijk nemen die goed past bij een bètawetenschapper, maar die niet echt het beste instrument is om toegang te krijgen tot wat de Bijbel (of welke andere oude tekst ook) wil zeggen. Hij toetst de twee bronnen van Godsopenbaring (de Bijbel en de in het dagelijks leven ervaren tekenen van goddelijke voorzienigheid) via een ‘wetenschappelijke’ methode van berekenen en letterlijk nemen. Omdat hij de uitkomst vervolgens niet serieus kan nemen, kan hij niet in God geloven.

Reactie van de gelovige omgeving: Niet zeuren, je hoeft het geloof niet te begrijpen, je moet het aanvaarden. Alles wat in de Bijbel staat is letterlijk waar en jouw verstand moet daaronder buigen. Zoals de schrijver dit voorjaar in een interview met NRC Handelsblad vertelde: „Nooit was er [bij mijn moeder] sprake van enige twijfel. Haar geloof was zo rigide, zo strak, er werd niet over nagedacht, je moest alles klakkeloos aanvaarden. En dat kon ik niet. Als kind al niet. Dan zei ze dat ik op mijn grootvader leek, mijn gekke grootvader, en dat ik ook in het gesticht zou eindigen.”

Reactie van de schrijver daarop: Vechten met iedereen die hem het zwijgen wil opleggen en zijn kritische vragen wil negeren. In zijn jeugd heeft het geloof hem veel gevechten gekost, en de pijn daarover maakt hem boos op iedereen die hij niet kan overtuigen van zijn eigen inzicht. Het geloof ontmaskeren wordt dé grote missie van ’t Harts schrijverschap, het centrale thema van zijn werk.


Robert Haasnoot (1961)

Boektitels: Onder meer ”Waanzee” (1999), ”De heugling” (2005), ”Het ruime bed” (2012).

Manier van geloven: Angstig.

Typering: Haasnoot heeft als kind „hartstochtelijk” geloofd in de bevindelijk gereformeerde leer. Toen hij het geloof van zijn kinderjaren nader ging onderzoeken, stuitte hij op zo veel inconsequenties dat hij zich verraden voelde. De roman ”Waanzee” (over een godsdienstwaanzinnige in Katwijk) deed veel stof opwaaien, maar in ”De heugling” en de autobiografisch getinte roman ”Het ruime bed” is de kritiek op het geloof van zijn kinderjaren fundamenteler en persoonlijker van aard.

Probleem met kerk en geloof: De pretentie dat de bevindelijk gereformeerde leer dé waarheid is en dat dominees of ouderlingen kunnen oordelen over de geestelijke 
staat van een mens. Daarbij heeft Haasnoot de kerkelijke cultuur waarin hij opgroeide als beklemmend ervaren. Zijn verbeeldingskracht versterkte dat gevoel. Omdat hij alles wat vanaf de kansel werd gezegd „uitermate serieus” nam, was hij vaak angstig. Maar vooral het dogma van de dubbele predestinatie riep weerstand op: „Als kind had ik het beeld van een toornige God, Die je moest proberen te vermurwen. Maar of dat zou gebeuren, stond al van eeuwigheid vast.” Haasnoot heeft zijn godsbeeld „verbrijzeld.” „Uiteindelijk bleef ik achter met alleen wat scherven. Ik kan daar verder niets uit maken, ook uit angst om mezelf wéér te bedriegen.”

Reactie van de gelovige omgeving: Bevindelijk gereformeerde Katwijkers vinden dat Haasnoot een karikatuur schetst van hun geloof. „Ik herken uit mijn jeugd veel van het bevindelijk gereformeerde leven, maar niet de beklemming die Haasnoot heeft ervaren”, zei de hervormde predikant ds. J. Blom tijdens een discussiebijeenkomst rond ”Waanzee”. 
„Natuurlijk is er het besef van schuld en zonde tegenover God. Maar in het Evangelie komt ook Christus tot ons, Die zondaars zalig maakt. Dat is een blijde boodschap.”

Reactie van de schrijver daarop: Een auteur geeft zijn eigen ervaringen weer, die zijn niet altijd even herkenbaar voor anderen in dezelfde situatie. Over ”Waanzee”: „Ik heb het boek met liefde geschreven, liefde voor het schuchtere, vrome jongetje dat ik was. Het is geenszins mijn bedoeling geweest om die wereld belachelijk te maken.” Niettemin blijft in ”De heugling” en in ”Het ruime bed” de leer van de uitverkiezing een steen des aanstoots waartegen Haasnoot in felle bewoordingen ageert.


Jan Siebelink (1938)

Boektitels: ”En joeg de vossen door het staande koren” (1982), ”De overkant van de rivier” (1990), ”Knielen op een bed violen” (2005). Daarnaast schreef Siebelink romans over andere thema’s.

Manier van geloven: Mystiek.

Typering: De ervaringen uit zijn jeugd vormen het materiaal voor Siebelinks bekendste boeken. Daarin vertelt hij over een vader die van zijn gezin vervreemdt doordat hij, na een ingrijpende mystieke ervaring op zijn kwekerij, totaal in de ban raakt van een zeer bevindelijke en zwaarmoedige vorm van geloofsbeleving. Siebelink wil niet zozeer een beeld van het christelijk geloof, het calvinisme of het piëtisme schetsen, hij wil vooral zijn vader begrijpen. Dat betekent dat hij de herinnering niet ‘van zich afschrijft’, maar probeert te bevatten wat zijn vader bezielde.

Probleem met kerk en geloof: De hypocrisie van sommige gelovigen (de ”zwarte mannen” die God voor hun eigen karretje spannen, op een ongezonde manier macht proberen uit te oefenen en mensen manipuleren) en vooral: het ontbreken van de Godservaring. Zoals Siebelink het in 1997 in een interview met deze krant verwoordde: „In mijn leven ben ik altijd op zoek geweest naar de extase van mijn vader, naar dat bevindelijke. Toen ik achttien jaar was, heb ik keurig in de Hervormde Kerk belijdenis gedaan. Ik verwachtte dat ik op dat moment God zou ervaren. Dat is niet gebeurd en ik was erg teleurgesteld.” Siebelink ging nog jarenlang naar de kerk, tot hij –halverwege de dertig– uiteindelijk ook formeel afscheid nam van het geloof.

Reactie van de gelovige omgeving: De vaderfiguur in Siebelinks boeken en de mannen in diens omgeving hebben allemaal een houding van ”Je hebt het of je hebt het niet, en als je het niet hebt val je erbuiten, daar kan niemand wat aan doen.” De moeder en de zoons horen er niet bij, en worden daarom buitengesloten – dat gebeurt zelfs letterlijk, bij het sterfbed van de vader.

Reactie van de schrijver daarop: Eindeloos proberen te beschouwen wat er nu in zijn ouderlijk huis gebeurd is, en waarom dat zo ingrijpend was, en intussen toch ook erkennen dat het altijd even raadselachtig zal blijven en dat het iets is waar hij zelf niet bij hoort of bij wil horen, omdat het voor hem achterhaald is. Desondanks wél het gevoel houden dat er iets echts was in het geloof van de vader: „Ik wil geloven dat er vroeger, in een hoekje van de kwekerij, iets bijzonders met mijn vader is gebeurd.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer