Het is Langejammerweer. De hemel is grijs, er valt een hardnekkige miezer. Een uitgelezen dag voor een fietstocht door het land waardoor Anne de Vries zich voor ”Bartje” en ”Hilde” liet inspireren. Langzaam doorweekt raken helpt om in de stemming te komen.
Wat je op de lange duur van een boek bijblijft is een bepaalde sfeer, vaak in de vorm van een detail. Bij ”Bartje” –voor het eerst als kind gelezen– is dat de Langejammer. Het is de veelzeggende naam van een rijtje armetierige kamerwoningen, in het verhaal zo ongeveer de onderkant van de huizenmarkt.
Zelfs Bartje ziet dat. Hij zit op een grauwe regendag voor het raam naar buiten te kijken en constateert dat de ruitjes nergens zo klein en oud zijn als in de Langejammer. Tegen de regels in gaat hij –een pak rammel riskerend– naar de zolder. Die vol staat met oude potjes en gebarsten schoteltjes, om het regenwater op te vangen, want het dak is dus zo lek als een mandje.
Het is geen bergzolder of zo: Bartje slaapt hier zelf. Op een matras op de grond, omdat zijn vader –die werkloos thuiszit– te lamgeslagen is om het gebroken ledikant te repareren.
Ook erg, maar het naarst is toch de gedachte aan dat lekke dak. Dat er op een onbewaakt moment zomaar een kille regendruppel op je gezicht kan vallen terwijl je ligt te slapen. Je hebt wel een huis, maar je bent er niet veilig.
Dwarrelend eikenblad
De fietstocht op zoek naar het Bartjegevoel voert door een halfopen landschap met grillige bosschages. En met veel hoogteverschil – met dank aan de Hondsrug. Rolde is de startplaats, daarna gaat het via klinkerweggetjes langs Anderen naar Eext: een uit de kluiten gewassen brinkdorp. Met het bijbehorende chaotische stratenpatroon. Een strak ontwerp ligt er aan dergelijke dorpen niet ten grondslag. Ze zijn in de loop der eeuwen geleidelijk aan zo gegroeid: de boerderijen ietwat ongeordend naast elkaar, de met bomen beplante brink in het midden.
Vanaf Eext gaat het via een prachtig herfstbos op Anloo aan, via een zandweg met een schelpenpaadje ernaast. Zo nu en dan dwarrelt er een oranjegeel eikenblad van een boom naar beneden. Traag dalend, langzaam ronddraaiend. Om zich te voegen bij de massa’s eiken- en beukenblad die zich onder de bomen aan het verzamelen zijn. De berken zijn allang kaal. Hun witte stammetjes glimmen van de regen.
Na een stop bij de kerk in Anloo –de organist is aan het oefenen voor de dienst van zondag– gaat het richting Zuidlaren. Bij Schipborg wordt het landschap woester: het fietspad doorkruist de Gasterse Duinen. Een gebied met heidevelden en zandverstuivingen, met langs de zandweg opgeknapte arbeiderswoningen uit Bartjes tijd, nu kennelijk in gebruik als vakantiewoning.
Daarna wat natuurschoon betreft het hoogtepunt van de fietstocht: het Balloërveld. Als kers op de taart doemt daar vanuit de nevels opeens een schaapherder met kudde op. Het is een vrouw, met een ijverige hond, die de schapen moeiteloos krijgt waar zijn baasje ze wil hebben. Ze draagt een soort parapluhoed. Ideaal als het Langejammerweer is.
In elkaar gedoken
Een krotwoning is er deze druilerige zaterdag in geen velden of wegen te bekennen. Met dank aan de vooruitgang zijn die allemaal met de grond gelijkgemaakt. Niemand zal daarom treuren, behalve misschien „die schilder uit Holland” die in ”Hilde” een voorkeur heeft voor de oudste plaggenhutten in Tranendal. „Laat hij er maar eens een winter in gaan wonen, dan zal zijn smaak voor schoonheid wel veranderd wezen.”
Maar er zijn genoeg andere huizen die een soort Bartjegevoel oproepen. Eenzaam in het veld gelegen, een paar knoestige bomen ernaast. Met een lage kap: als het ware in elkaar gedoken. Daaronder ben je veilig voor de bemoeizucht van de boze buitenwereld. Zoals Bartje, aangespoord door zijn moeder, vanaf dag één diep wantrouwen koestert ten opzichte van de juffrouw op school.
„Hij is bang voor haar. Zij behoort tot een wereld, waar de zijne niet aan raakt, tot de wereld van de dokter en de dominee en de heel rijke boeren. Zij spreekt hooghollands. En zij hoort je uit.”
Alhoewel het thuis, binnen, ook vaak niet pluis was. Waar je dus met de paplepel krijgt ingegoten dat je op je hoede moet zijn en niet het achterste van je tong moet laten zien. Altijd is daar de dreiging van de ”klabatse”. Als je ondeugd hebt uitgehaald. Of als je vader met z’n verkeerde been uit bed is gestapt.
Kous op de kop
Dat de tijden zouden gaan veranderen: daarvan vind je al voorzichtige sporen in de romans van Anne de Vries. Al worden mensen die naar verbetering streven soms genadeloos afgestraft. Bartjes zus Lammechien probeert zich aan de armoede thuis te ontworstelen door baantjes in Assen en rijke vrijers, maar ze komt (zwanger en ongetrouwd) met hangende pootjes weer naar huis.
Ook Bartje wil vooruit, maar krijgt de kous op de kop. Hij leert door in de avonduren, al lachen z’n kameraden hem uit. Hij werkt hard, hij spaart. Maar uiteindelijk is hij na jarenlang sappelen weer terug bij af, als hij na het overlijden van zijn vader thuis gaat werken en zijn spaargeld aan zijn broer geeft voor het aflossen van diens schulden. Zijn droom, een klein boerderijtje voor zichzelf, ligt aan duigen.
Als Bartje met Harmke trouwt krijgt hij een geit. Toentertijd wel de koe van de armen genoemd. Het is een hoopvol cadeau: die geit zou misschien het begin van een veestapel kunnen worden.
Dat er nu, bij de winterdag, langs de route voornamelijk pony’s en Schotse hooglanders lopen te grazen: Bartje zou zich vermoedelijk eens in zijn melkboerenhondenhaar hebben gekrabd als hij het had kunnen zien. Die geven niet eens melk.
Het land in woorden
„Je hoort de vertellingen van de meester of je leest een boek en je ziet het alles gebeuren in je nieuwe omgeving. (...) De Here Jezus gaat met zijn discipelen door het korenveld van je vader, hij geneest het dochtertje van Jaïrus in je eigen bedstee en op een kale heuvel, waarop een krom en scheefgewaaid berkeboompje zich nog juist met naakte wortels weet vast te klemmen, hangt Hij aan het kruis.”
(uit: ”Bartje”)
„Hij [Derk-met-de-helm] was ook met de helm op geboren, nou zag hij alles vooruit. Dat vertelde de duvel hem, als hij midden in de nacht om zijn huis liep te dwalen. (...) Derk heeft jaren geleden voorspeld, dat er een verharde weg over de heide zou komen, hij had in de nacht de fietslichten zien zweven. Nou is die weg er al.”
(uit: ”Bartje”)
„Hij wist niet, dat er zo iets bestond als hij nu te beleven krijgt in het huis van Arend-Jan. Dat huis lijkt van buiten als ieder ander, een grauw, laag boerderijtje, met een smal en nog lager voorhuis, dat tussen wat eiken en kale vruchtbomen ligt gedoken, als een haas in zijn leger. Maar onder het gelapte rieten dak is Bartjes ideaal, dat hij in stille uren heeft gekoesterd, stralende werkelijkheid geworden.”
(uit: ”Bartje”)
„Maar het beekje, wat is daar nu mee gaande? Dat is niet meer hetzelfde. Daar is men mee aan het werk getogen; men is begonnen om de bochten af te snijden, om het recht door het land te doen gaan... Dat kleine beekje, dat was een gloepertien, dat overstroomde soms plotseling het land, dat maakte ongelukken, als het water zich ophoopte in voorjaar en herfst.”
(uit: ”Bartje”)
„Toen de zon opkwam, stond hij met Arend-Jan op de hei. Die had hier een groot stuk woeste grond liggen, dat had zijn vrouw meegebracht, toen ze trouwden. „Ontginnen”, zee Arend-Jan. „Drie steek om, de onderste boven en alles geliek. Ie ziet zelf maar, hoe ie ’t an willen pakken.””
(uit: ”Bartje zoekt het geluk”)
„Het blad wil niet van de bomen. Nu het niet door storm en vorst geteisterd is, gaat het heel langzaam kleuren en slaat geen tint over. Het is geel en bruin en vermiljoen en in honderd schakeringen daartussen stelt het de schoonheid van zijn ouderdom ten toon. De eiken op de brink zijn nog nooit zo mooi geweest.”
(uit: ”Hilde”)
Klinkerwegen en jeneverbessen
Fietsen: dat deden ze in de tijd van Bartje ook al. Maar de gewone man liep, die kon zo’n vervoermiddel niet betalen. Twee fietsroutes in de voetsporen van Bartje.
Land van Bartje-route
Deze route is 42,5 kilometer lang en laat –volgens de samensteller– het echte ”olde landschap” van Drenthe zien. Al fietsend kom je door rustieke brinkdorpen als Anloo en Rolde (beide met een prachtige oude kerk).
Een ander hoogtepunt van deze route is het Balloërveld, een groot heidegebied met zandverstuivingen en grafheuvels waar de afgelopen eeuw weinig aan is ontgonnen omdat het jarenlang oefenterrein van defensie is geweest. De bosschages die in de tussentijd zijn opgeschoten, worden op dit moment voor een deel gerooid. Dit om het blikveld weer wijder te maken. Zoals dat vermoedelijk in het verleden ook was. Als je je als voorbijganger wilt oriënteren op de kerktorens in de omgeving (bijvoorbeeld de karakteristieke trapgevel in Anloo) moet je ze natuurlijk wel kunnen zien.
Aardig detail: ook het diepje dat hier loopt, mag er binnenkort weer lustig op los kronkelen. Zoals ook andere in de twintigste eeuw rechtgetrokken waterlopen, bijvoorbeeld de Drentsche Aa.
Voor een indruk van het dagelijks leven in de tijd van Bartje kan de fietser terecht bij streekmuseum Het dorp van Bartje, in Rolde. Veel stelt dit niet voor, maar de toegang is gratis. Er staat een plaggenhut die er een indruk van geeft hoe klein en armoedig de gewone man in die tijd woonde – een kamertje met een tafel in het midden en bedsteden onder het schuine, lage dak, dat was het. Verder een schooltje, een boerderij zoals die er in de jaren twintig uitzag, en een expositie over het leven van Anne de Vries. Geopend van 1 april tot 1 oktober.
Orvelteroute
Deze route van 46 kilometer (in te korten tot 26 kilometer) start in het museumdorp Orvelte. Je krijgt er gelijk een indruk hoe Drenthe er in de dagen van Bartje uit zou kunnen hebben gezien: de willekeurige ligging van de boerderijen rond de brink, klinkerwegen, daken van stro, zwerfkeien. Het is de bedoeling om Orvelte en omgeving zo veel mogelijk terug te brengen in de staat van omstreeks 1900.
De route voert –met de wijzers van de klok mee– van Westerbork richting Hooghalen en vervolgens langs het voormalige Kamp Westerbork, natuurontwikkelingsgebied Holmers-Halkenbroek, de Ieberenplas, het Elpermeer en Schoonoord.
De nadruk van dit traject ligt op het Drentse landschap. Een groot deel van de route (de noordelijke lus) voert door bossen en over heidevelden, onder andere met karakteristieke jeneverbessen.
Onderweg kom je ook door twee stuifzandgebieden: het Heuvingerzand en het Groote Zand. Een eeuw geleden waren dergelijke ‘woestijntjes’ volgens Staatsbosbeheer in Drenthe veelvoorkomend. Omdat ze bedreigend waren voor de landbouw zijn veel van dergelijke gebieden beplant met dennenbossen. Doel: het stuifzand vasthouden.