Cultuur & boeken

Brune bonen en ander èten

De winkelstad die mijn vriendin en ik dit keer gekozen hebben, overtreft alle andere. Na uren rondslenteren, truien passen, stofjes voelen en pashokjes vergelijken ploffen we met pijnlijke benen en lamme armen neer.

Carla van Hengel-van Esch

29 November 2014 08:27Gewijzigd op 15 November 2020 14:46
Bartje spreekt zijn gevleugelde woorden over ”brune bonen". Illustratie Jan Kruis
Bartje spreekt zijn gevleugelde woorden over ”brune bonen". Illustratie Jan Kruis

We ontdoen ons van onze tassen en pakken tegelijk de menukaart. Chocolademelk van La Place: een betere bekroning op onze winkelsessie is er niet, besluit ik.

Ik zak lekker onderuit – om direct weer op te veren.

Een groep van zo’n 25 pubers stormt de ruimte binnen, inclusief livemuziek en overslaande, elkaar beconcurrerende lage jongensstemmen. Mijn vriendin en ik kijken elkaar aan. „De Filistijnen over u”, mompel ik.

Ze trekt één wenkbrauw op. Het vraagteken op haar gezicht maakt dat ik het me direct realiseer: zonder basale Bijbelkennis is deze uitspraak niet te vatten. „Wat een drukte”, verduidelijk ik dan maar zwak.

In de vijf jaar dat ik haar ken, is het verschil tussen onze achtergronden regelmatig onderwerp van gesprek geweest. Toch, zo peins ik, tekent zo’n terloopse niet-begrepen opmerking op de een of andere manier het verschil veel scherper. Hoe zou dat toch komen?

Het is, denk ik, vooral de vanzelfsprekendheid waarmee we citaten die in onze sociale groepen gewaardeerd worden, invoegen in ons taalgebruik. Begrijp je de quote niet, dan val je buiten de groep. En dat is rottig – als je begrijpt wat ik bedoel. Herken je het citaat wel, dan verbindt en versterkt het, omdat je de bron ervan met de anderen deelt. Die bron kan de Bijbel zijn, een theologisch of literair werk, reclame, een lied of een zin die opa of oma zo goed typeerde.

Bij ons thuis komen al die vormen voor. Ach, hoe kan het ook anders als de hele werkelijkheid –om met Jacques Derrida te spreken– een groot weefsel van tekst is?

Zo moet je niet verbaasd staan als in ons Randstedelijke taalgebruik opeens een plat-Brabantse zin opduikt, een erfenis van vaders opvoeding. Na een zure hap klinkt het bijvoorbeeld algauw geamuseerd: „M’n bakkes trekt op een hopke.” Oh, en mee-eten kan bij ons, want er is altijd broad en èten zat.

De maaltijd lijkt sowieso een goed moment voor citaten met een socialiserende functie. Wie heeft ”Bartje” van Anne de Vries nooit eens aangehaald met zijn: „Ik bid niet veur brune bonen”, al dan niet bij een bergje bruin? En wie kreeg nooit een uitnodiging voor „een eenvoudige doch voedzame maaltijd”?

Inmiddels houdt de herrie in La Place maar niet op. „Zullen we weer eens gaan?” stel ik voor. Mijn vriendin buigt naar voren: „Ik versta je niet, ik heb een banaan in mijn oor.” Nu ben ik het die frons. „Sesamstraat”, verduidelijkt zij, scheef lachend.

Het kan verkeren, zei Bredero al.

Tweewekelijkse rubriek met columns over taal.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Anne de Vries

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer