Ds. Kunz verdedigt proefschrift over NGB
LEIDEN – Het was een academisch steekspel, de promotie van ds. A. J. Kunz, woensdagmiddag in Leiden. Vooral het laatste hoofdstuk van zijn studie over artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) lag onder vuur. „U laat uw zorgvuldigheid los. Dit is geen apologetisch traktaat.”
Het was even spannend of iedereen wel in de zaal van het Academiegebouw van de Leidse universiteit zou passen. De promotie van ds. Kunz, predikant van de hervormde gemeente in Katwijk aan Zee, trok zoveel belangstelling, dat de deur van het Groot Auditorium even na vieren zonder pardon dicht ging. Wie er niet meer in kon, moest de academische plechtigheid in een andere zaal volgen via een videoverbinding.
Tien minuten laten komt de stoet hoogleraren binnen. Een aantal van hen gaat ds. Kunz straks bevragen op zijn studie ”Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie”.
Naast de promovendus zitten de twee paranimfen, die hem begeleiden tijdens de verdediging van zijn proefschrift. Het zijn oude vrienden; nu voorzitter en algemeen-secretaris van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk: ds. A. J. Mensink en drs. P. J. Vergunst.
Antidopers
De eerste vraag komt van prof. dr. G. Marnef, hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen. Hij wil wat meer weten over de context waarin de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) is ontstaan. Volgens hem had de promovendus niet alleen moeten kijken naar de invloed van de Franse Geloofsbelijdenis, maar ook van andere protestantse geschriften en synodebesluiten.
Ds. Kunz gaat vervolgens vooral in op de keuze van Guido de Brès, predikant in Doornik, om een eigen belijdenis op te stellen. De situatie van de gereformeerden in de Zuidelijke Nederlanden was anders dan die in Frankrijk, zo betoogt hij. „Ze leden nog meer onder de vervolgingen dan de Franse protestanten. Bovendien waren ze onderdanen van een andere vorst, de Spaanse koning Filips II. De Brès legde in de Nederlandse Geloofsbelijdenis eigen accenten: in vergelijking met de Confessio Gallicana is ze sterk antidopers. De gereformeerden in de Nederlanden wilden niet geassocieerd worden met de dopersen, die als staatsgevaarlijk golden.”
Dan vraagt prof. dr. E. A. de Boer, bijzonder hoogleraar geschiedenis van de Reformatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en docent kerk- en dogmageschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen, waarom ds. Kunz artikel 36 over Gods bestuur niet heeft betrokken in zijn onderzoek naar de kennis van God in artikel 2.
Dat vindt de promovendus een „spannende vraag”. Hij formuleert voorzichtig: „Ik ben van mening dat artikel 36 zich toespitst op het handelen van God in het regeren van deze wereld door vorsten en koningen. Dat is een belangrijke lijn om vast te houden. De kennis van God is niet de scopus van dat artikel.”
Onleesbaar
Prof. dr. J. Muis, hoogleraar dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam, zet vervolgens wat vraagtekens bij het slothoofdstuk van het proefschrift, waarin ds. Kunz zoekt naar de betekenis van artikel 2 voor vandaag. „Verbijsterende rampen maken het boek der natuur voor velen onleesbaar. Hoe zou u in een actuele vertolking van artikel 2 de ervaringen van lijden verwerken?”
Ds. Kunz bekent dat hij lang heeft geaarzeld of hij hoofdstuk 9 wel aan zijn proefschrift zou toevoegen. „De Nederlandse Geloofsbelijdenis is een belijdenistekst van veel kerken van gereformeerde origine. Belijden is óók kijken waar de fronten nu liggen. En dan hebben we misschien wel meer en andere woorden nodig om over het kennen van God te spreken. Dan zullen we moeten ingaan op vragen die het atheïsme ons stelt, op vragen van mensen in een wereld die in toenemende mate als leeg wordt ervaren.”
De Leidse hoogleraar prof. dr. E. G. E. van der Wall vindt het slothoofdstuk niet het sterkste deel van het proefschrift. „Ik krijg sterk de indruk dat u in de drang om te actualiseren weinig aan argumenteren toekomt. U laat zich misschien wat meeslepen door de apologetiek. Dat is jammer, zeker gezien alle mooie hoofdstukken die eraan voorafgaan. Dit is geen apologetisch traktaat.”
Ds. Kunz legt nog eens uit dat hij heeft willen kijken naar de actuele betekenis van artikel 2. „Ik wil er best voor uitkomen dat ik behalve historicus ook predikant ben.”
Kerkelijk belijden
Prof. dr. W. Verboom, emeritus hoogleraar namens de Gereformeerde Bond, legt de vinger bij de zogenoemde „auteursintentionele benadering” van ds. Kunz. „Loop je met deze aanpak niet het gevaar om vooral over een tekst van De Brès te spreken en niet over een confessie van de kerk? Is artikel 2 van De Brès of een door de kerk aanvaarde belijdenis? U zult natuurlijk zeggen: er bestaat geen tegenstelling. Maar, hoe is dan de verhouding?
Nog voordat ds. Kunz antwoord kan geven, klinkt het ”hora est”. Het is tijd, en de opponenten trekken zich terug voor beraadslaging. Dat is slechts een formaliteit; ze zijn er gauw uit: drs. Kunz wordt „bevorderd” tot doctor.
De academische promotie wordt besloten met een ”laudatio”, een lofrede. Die wordt uitgesproken door de promotor van ds. Kunz, prof. dr. G. van den Brink, hoogleraar namens de Gereformeerde Bond in Amsterdam. „Die 115 woorden van artikel 2 –ik heb ze maar even geteld– kregen je te meteen te pakken. Vijf jaar lang ben je er intensief mee bezig geweest. Vijf jaar, dat is ongelooflijk kort voor zo’n degelijke, grondige studie. En dat naast het predikantschap. Zo’n prestatie dwingt respect af.”
Prof. Van den Brink wijst er nog eventjes op dat er nu twee proefschriften bestaan over een artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: dat van dr. K. van der Zwaag over artikel 36, en nu een studie van dr. Kunz over artikel 2. „Er zijn nog 35 artikelen over, dus er is nog genoeg onderzoek te doen.”