Opnieuw neemt premier Rutte een risico door te gaan regeren zonder meerderheid in de Eerste Kamer. Meer nog dan de vorige keer zal dat stuurmanskunst en concessies vragen.
Voor wie denkt dat de Eerste Kamer niet veel meer is dan een ”chambre de réflection” waarin bedeesde ouderen wars van partijpolitiek de door de Tweede Kamer geaccordeerde wetten nog slechts toetsen op consistentie en uitvoerbaarheid, had D66-senator Engels dinsdag een heldere boodschap.
In een leerzaam lesje staatsrecht stelde de jurist en oud-universitair hoofddocent dat de suggestie dat de Senaat „gehouden is tot politieke terughoudendheid” berust op „een misverstand dan wel op politieke framing.” De Senaat is volgens hem wel degelijk óók een politiek orgaan. „Wie dat niet goed vindt, moet de Eerste Kamer maar afschaffen”, aldus de D66-senator.
Feitelijk vertelde Engels ten overstaan van het nieuwe kabinet met woorden wat PvdA-Senator Noten eerder dit jaar al met getallen aantoonde. Door het stemgedrag van de Senaat in de achterliggende tien jaar te analyseren, maakte hij zichtbaar dat het in die periode slechts één keer is voorgekomen dat een Tweede Kamerfractie tégen een wet stemde, en haar partijgenoten in de Eerste Kamer vóór.
Wie die ”ijzeren wet van Noten” op zich laat inwerken, snapt direct waarom het aantal kabinetten dat in de achterliggende eeuw wél een meerderheid had in de Tweede Kamer maar niet in de Senaat, op de vingers van één hand te tellen is. Na het in 1888 aangetreden kabinet-Mackay en het in 1901 beëdigde kabinet-Kuyper duurde het tot eind 2010 (Rutte I) voordat er pas weer een kabinet op poten werd gezet dat de degens durfde te kruisen met een oppositionele meerderheid in de Eerste Kamer. Dat Rutte óók met zijn tweede kabinet een overwicht in de Senaat ontbeert, kan dus gerust historisch worden genoemd.
De boodschap die Rutte meekreeg in de Senaat was glashelder: denk vooral niet lichtvaardig over ons. Het kabinet-Rutte II, dat in de Tweede Kamer kan bogen op een stabiele meerderheid (van 81 van de 150) Kamerzetels, maar in de Senaat niet verder komt dan 30 van de 75, kan zijn borst natmaken.
Verkorting van de WW-duur, invoering van een sociaal leenstelsel in het onderwijs, het wegsnijden van 3,5 miljard euro in de ouderenzorg: geen van die maatregelen lijkt in de Senaat de eindstreep te kunnen halen zonder diepgaande concessies aan de oppositie. Of in de woorden van Brinkman: „Het kabinet zal hier maatregel voor maatregel de deur plat moeten lopen voor voldoende steun.”
Op zijn bekende, van optimisme doordrenkte toon stelde Rutte echter de samenwerking met de Senaat vol vertrouwen tegemoet te zien. „Wij zullen zoeken naar draagvlak, zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer, dat verder gaat dan de helft plus één. De enige manier om de problemen van dit land aan te pakken, is om het samen te doen”, aldus de VVD-premier.
In tegenstelling tot zijn vorige kabinet, zal Rutte echter meer van zijn stuurmanskunst moeten aanspreken om wetsvoorstellen door beide Kamers te kunnen loodsen. Anders dan bij Rutte I, waarin volgens SP-Senator Kox „rechts knus bij elkaar op schoot gekropen was”, is Rutte II een combinatie van liberale en socialistische tegenpolen; van markt en staat die samen gaan regeren.
Even „een Holdijkje doen” volstaat niet meer, wreef Kox dinsdag Rutte in, met een verwijzing naar de SGP-senator die met zijn ene zetel de vorige gedoogcoalitie vaak aan een meerderheid kon helpen en om die reden door de Volkskrant zelfs werd getypeerd als ”de machtigste man van Nederland”.
Revitalisering
In tegenstelling tot de vele tientallen jaren waarin de Eerste Kamer er politiek gezien niet erg toe leek te doen, lopen senatoren dezer dagen weer met een rechte rug en de borst vooruit over het Binnenhof. Tanden had de Senaat altijd al (zie ”Wat kan deze Kamer?”), maar omdat tot nog toe bijna alle kabinetten er ruim voldoende mankracht van hun eigen politieke kleur hadden, waren die tanden maar zelden zo zichtbaar als nu.
De twee opeenvolgende kabinetten-Rutte gaven de Eerste Kamer daarmee een revitalisering zonder weerga. Of zoals Kox het uitdrukte: „Het aardige is dat, nadat een wet in de Tweede Kamer is aangenomen, het hier nooit een gelopen race zal zijn. Dat maakt alleen maar dat er hier meer leven in de brouwerij komt en daar varen wij allemaal wel bij.”
Frappant is dat VVD en PvdA met die te verwachten politisering van de Senaat de komende jaren eigenlijk een koekje van eigen deeg krijgen. Het was immers Rutte die in 2010 opzien baarde door, in zijn eerste interview als premier en kort voor de verkiezingen van de Provinciale Staten, burgers ertoe op te roepen in ieder geval vóór de gedoogcoalitie te stemmen. „Maakt niet uit wat u stemt. Als het maar op CDA, PVV of VVD is”, aldus Rutte, die zo feitelijk de Statenverkiezingen bombardeerde tot een vertrouwensvotum voor de Tweede Kamer. Door voor diezelfde Statenverkiezingen campagneposters te maken met de opdruk van fractieleider Cohen uit de Tweede Kamer, deed de PvdA daar nauwelijks voor onder.
Nu kan dat als een boemerang naar beide partijen terugkeren. Bovendien leidt de politisering van de Eerste Kamer nog tot een ander, breder probleem. Volgens critici wordt daarmee het politieke primaat van de Tweede Kamer ondergraven, dat in tegenstelling tot de Senaat niet indirect via de Provinciale Staten wordt gekozen, maar juist direct door het volk.
Zo stelde hoogleraar staatsrecht Wim Voermans in 2010 dat wanneer de Senaat een te grote broek aantrekt en zich in plaats als van een bezinningskamer steeds meer ontpopt als „politieke appelinstantie” hij „het gezag van het eigen mandaat ondermijnt.” Anders gezegd: als de Eerste Kamer te veel zijn tanden laat zien, groeit het risico dat de opmerking van Engels, „Wie dat niet goed vindt, moet de Eerste Kamer maar afschaffen”, wel eens profetisch zou kunnen zijn.
Wat kan deze Kamer?
„Wie wijs is, begrijpt dat je hier het beste ongelukken kunt voorkomen door bijtijds zaken te doen aan de overkant. Daar kunnen ze wetsvoorstellen bijstellen; wij kunnen ze alleen kaltstellen”, adviseerde SP-senator Kox dinsdag het nieuwe kabinet.
Daarmee schetste hij in twee zinnen wat de Senaat wel en niet vermag. Formeel heeft hij ‘slechts’ het recht om wetsvoorstellen die zijn geaccordeerd door de Tweede Kamer goed of af te keuren, maar niet om ze te wijzigen (het recht van amendement).
Toch heeft de Senaat wel degelijk ook een verkapt amendementsrecht. Door de regering voor de keuze te stellen: wij verwerpen het wetsvoorstel, tenzij u het wijzigt, kan de Senaat het kabinet dwingen tot een ”novelle”: een wetsvoorstel ter aanvulling op een wetsvoorstel. De Senaat stelt de behandeling van het wetsvoorstel dan uit totdat óók de novelle door de Tweede Kamer is aanvaard, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren. In veel gevallen zal de Senaat echter zijn schaduw al vooruitwerpen op de Tweede Kamer, waardoor het kabinet, ondanks een meerderheid aldaar, tóch steun zal zoeken voor wetsvoorstellen bij partijen die het in de Eerste Kamer aan een meerderheid kunnen helpen.
Tot wie kan Rutte zich wenden?
VVD en PvdA hebben 30 van de 75 Senaatszetels in handen. Voor een meerderheid zijn er dus nog 8 extra nodig. Het eenvoudigst lijkt het om zaken te doen met CDA (11 zetels), PVV (10) of SP (8). Van die laatste twee partijen lijkt een bijzonder constructieve houding echter niet erg waarschijnlijk. Zo noemt de SP het kabinetsbeleid „eerder liberaal dan sociaal” en diende de PVV dinsdag zelfs de allereerste motie van wantrouwen in tegen een kabinet in de Senaat tot nu toe. Ook het CDA zal, na klap op klap te hebben gekregen, zijn huid alleen zéér duur verkopen.
De partij die zich tot nog toe het constructiefst opstelt, is D66. Nadeel voor het kabinet is dat het aan de 5 zetels van die partij niet voldoende heeft. GroenLinks (5 zetels) ligt hierbovenop het meest voor de hand, al zal die partij bij iedere vraag om gedoogsteun met pijn terugdenken aan de grote electorale neergang die zij de afgelopen periode te verwerken kreeg, en die juist inzette nadat zij gedoogsteun verleende aan de plannen van Rutte I in Afghanistan.
Mocht GroenLinks afvallen, dan lijkt de opmerkelijke trits D66/CU/SGP de laatst overgebleven potentiële steunbeer voor Rutte II in de Senaat.