Nu we opnieuw een min of meer paars kabinet hebben en het CDA, net als in 1994, werkloos aan de kant staat, klinkt in orthodox-christelijke kring met hernieuwde kracht een waarschuwing voor de „gure, seculiere tegenwind” die opsteekt. Begrijpelijk en terecht.
Toch raakt bij het spreken over die tegenwind gemakkelijk een nuance zoek. Voor je het weet, ontstaat het beeld dat de seculiere bries voorál begon aan te wakkeren op 12 september 2012. En dat bij uitstek dít kabinet het gevaar vormt.
Dat is echter niet het geval. Zeker, het regeerakkoord van Rutte II bevat plannen die voortkomen uit een gevaarlijk secularistisch denken. En sommige voornemens van deze coalitie perken de vrijheid van christenen om zich op basis van Bijbelse beginselen te organiseren ontoelaatbaar in. Dat is zorgelijk.
Alleen: was het maar waar, dat dit met name het duo Rutte/Samsom valt aan te rekenen. De ernst van de situatie bestaat echter juist hierin dat Rutte II nog niet eens het meest anti-christelijke kabinet is dat op dit moment denkbaar is –Rutte is van nature geen drijver en een coalitie met D66 zou waarschijnlijk veel nadrukkelijker een anticlericaal programma hebben gevoerd–, maar dat het desondanks als flink bedreigend wordt ervaren.
Was het maar waar dat het gevaar vooral schuilt in déze regering. Dan zou die bestreden, weggestemd of weggebeden kunnen worden. De werkelijkheid is echter dat de Tweede Kamer momenteel 129 potentieel ‘paarse’ volksvertegenwoordigers telt en slechts 21 niet-paarse, zodat de kans dat er, uit welke partijcombinatie ook, een gevaarlijk kabinet wordt gevormd, continu groot is. Bovendien is de ergste dreiging niet de paarse meerderheid aan het Binnenhof, maar het feit dat we in een paars en steeds paarser wordend lánd leven.
Die ontwikkeling is al lang aan de gang. Eginhard Meijering wijst er in zijn boek ”Hoe God verdween uit de Tweede Kamer” op dat SDAP-leider Troelstra al in 1913 voorspelde hoe het Nederland in godsdienstig en politiek opzicht zou vergaan. In een debat over de regeringsverklaring van het kabinet-Cort van der Linden betoogde Troelstra dat de antirevolutionairen dan wel mochten denken dat het Nederlandse volk langzamerhand terug zou keren tot het christelijk geloof, maar dat in werkelijkheid het omgekeerde zou gebeuren.
Zeker, Kuyper had een punt toen hij vaststelde dat er een verschuiving gaande was vanuit de Nederlandse Hervormde Kerk naar de meer orthodoxe Gereformeerde Kerken. Maar één verschuiving was groter, aldus Troelstra, namelijk de verschuiving in de richting van buitenkerkelijkheid. Die verschuiving werd bovendien in de statistieken onderschat, wist hij, omdat het voor velen nog als onfatsoenlijk gold zichzelf buitenkerkelijk te noemen. Daarom wist de SDAP-voorman dit zeker: de toekomst was aan de onkerkelijkheid en aan zijn eigen politieke beweging.
De geschiedenis heeft hem gelijk gegeven. Wees de volkstelling van 1899 nog uit dat slechts 2 procent van de bevolking zich onkerkelijk noemde, in 1930 was dit percentage gegroeid tot 14, in 1960 tot 18, waarna in 2008 de teller op 42 procent stond. En ging in 1971 nog 37 procent van de bevolking ten minste eenmaal per maand naar de kerk, in 2008 was dit gedaald naar 19.
Met de ontkerkelijking veranderden ook de ethiek en het begrip voor de opvattingen van de resterende orthodoxie, of dat nu de rooms-katholieken van Orbán of de reformatorischen van Van der Staaij betreft. Met name vanaf de jaren zestig greep het paarse denken, dat al een eeuw geleden ontkiemde, snel en breed om zich heen.
Zo breed –en dat maakt het zo verwarrend en complex– dat het ook veel mensen die zichzelf religieus noemen in zijn greep kreeg, met als gevolg het ontstaan van een verstikkend meerderheidsdenken, dat aan de Bijbelse liefdewet een geheel eigen draai geeft: het is zeer liefdeloos om mensen met een homoseksuele leefwijze uit organisaties te weren, om vrouwen een abortus en klaar-met-leven-burgers euthanasie te onthouden.
Die breed verspreide en diep ingedaalde postchristelijke levensvisie maakt een debat met seculiere politici zo moeilijk en zwaar. Of het nu Rutte en Samsom, Wilders, Roemer of Pechtold, of welke andere landelijke of gemeentelijke politicus betreft. Want –het kan niet vaak genoeg gezegd worden– we leven in een seculier en paars lánd.