„Wie is die man?” is een vraag die getuigt van onbekendheid. Daarom is het een vreemde vraag voor vrijgemaakte gereformeerden, die bestaan bij de gratie van déze ene man: prof. dr. Klaas Schilder (1890-1952). Uit een recente bundel opstellen over Schilder als antwoord op de vraag wie hij was, blijkt vergaande vervreemding, maar evenzeer nieuwe inspiratie.
Prof. Schilder maakte zich in augustus 1944 vrij van de Gereformeerde Kerken in Nederland toen zij hem schorsten als hoogleraar te Kampen en als emeritus predikant te Delfshaven. Daaraan gingen lange jaren van theologische polemiek en persoonlijke wrijvingen vooraf. Tot verbijstering van velen bracht de oorlogsellende daarin nauwelijks vermindering en mondde de kerkstrijd uiteindelijk zelfs uit in een grootschalige scheuring.
Over dit alles vindt men hoegenaamd niets in de bundel ”Wie is die man?” die geboren is uit „een verlangende nieuwsgierigheid” van een jonge generatie theologen naar hun vrijgemaakte wortels. In de bundel schrijft slechts Erik de Boer er meer dan zijdelings over in zijn verslag van de vriendschap tussen Schilder en de VU-filosoof D. H. Th. Vollenhoven, wie de eenheid van de kerken boven zijn band met Schilder ging. Maar dat opstel roert de rechtsvraag niet aan; het ontroert door de onmacht van twee grote geesten om elkaar vast te houden. De hele Vrijmaking is in deze bundel nauwelijks een issue. ”Rechthabers” vindt men in dit boek niet. De redactie wil de erfenis en de relevantie van Schilder voor vandaag voor het voetlicht halen. Blijkbaar passen Schilders kerkbegrip en de consequenties die hij daaruit trok daar niet bij.
Vervreemding
Al vindt de redactie de Vrijmaking zelf niet relevant genoeg, in tal van bijdragen uiten auteurs hun spijt dat de afstand van de huidige vrijgemaakten tot hun oervader al te groot is geworden. George Harinck kent weinig generatiegenoten die zo getroffen zijn door Schilders taal en boodschap als mensen uit de vorige generatie of hijzelf. Koert van Bekkum is wat jonger, maar constateert dat Schilder vrijwel niemand meer inspireert. Zijn leerlingen C. Trimp en J. Douma, de vorige generatie hoogleraren in Kampen, schreven dissertaties over hem. Veel vrijgemaakte predikanten bezaten de eerste reeks van Schilders verzamelde werken. Maar de laatste Schilderhausse dateert van 1990, toen zijn honderdste geboortedag werd herdacht. De tweede serie verzameld werk was geen succes. Oorzaken voor de vervreemding zijn Schilders barokke taalgebruik en polemische stijl, maar vooral dat de wereld die hij veronderstelde niet meer bestaat en dat de waarheid waarvoor hij streed het moeilijk heeft in een belevingscultuur.
Spirituele schat
Schilder zelf was trouwens bepaald geen dorre rationalist. Jaap Schaeffer laat in een invoelend opstel zien hoezeer Schilder een hartstochtelijk denker was wiens theologie geworteld was in zijn persoonlijk geloof. Hij typeert de trilogie ”Christus in Zijn lijden” als 1500 bladzijden vol onrust en rust, geloof en ongeloof, gebed en belijdenis, die daarin doen denken aan de ”Belijdenissen” van Augustinus. Hij meent dat vrijgemaakten en Nederlands gereformeerden in Schilder een spirituele schat bezitten, die zij ten onrechte verwaarlozen.
Die tendens heeft ook Ad de Bruijnes fraaie artikel over Schilders vroege spiritualiteit en de latere vrijgemaakten. Schilder was op een geheel eigen wijze een mysticus en wilde dat ook zijn. Hij kritiseerde zowel de bevindelijke als de vrijere mystiek vanwege hun gebrek aan binding aan Gods openbaring.
Meer dan Schaeffer heeft De Bruijne bedenkingen bij Schilders spiritualiteit, die ook iets intellectualistisch heeft. Dat laatste stempelde de latere generaties vrijgemaakten. De Bruijne rekent het Schilder aan dat de vrijgemaakte spiritualiteit door diens al te heftige bestrijding van andere vormen van geloofservaring per saldo minder overhield dan toen hij daarmee begon. Het gevolg was objectivisme, dat De Bruijne vandaag uit reactie ziet omslaan „in teugelloze spiritualiteit.”
Schilder is in het kerkverband dat hij stichtte een grote onbekende geworden. In het buitenland is zijn bekendheid eveneens afgenomen. In het voetspoor van gereformeerde grootheden als Kuyper en Bavinck en zijn tegenspeler aan de Vrije Universiteit, de dogmaticus V. Hepp, bereisde Schilder in 1939 Amerika. De bundel bevat het reisverslag dat hij destijds in De Reformatie publiceerde. In Amerika trekt Schilder veel publiek. In later jaren verschijnt zijn ”Christus in Zijn lijden” in Engelse vertaling.
Tegencultuur
Evenals in Nederland verloor Schilder in de Angelsaksische wereld de belangstelling. Hier en daar zijn echter tekenen dat hij wordt herontdekt. Richard Mouw en James K. A. Smith publiceerden in het jongste decennium over Schilders publieke theologie. In deze bundel waardeert Smith Schilder vanwege zijn alternatief voor de neocalvinistische leer van de gemene gratie, die vaak leidde tot assimilatie aan de cultuur in plaats van kerstening van de cultuur. Schilder trok zich terug op de kerk, die een tegencultuur moest vormen, niet geïsoleerd en ook niet zonder cultuuropdracht, maar naast scheppingsmatig ook kruisvormig. Smith poneert dat Schilder zo trouwer aan Calvijn was dan de kuyperianen. Daarin heeft hij gelijk, maar Schilder gaat bij Smith ietwat te veel op Stanley Hauerwas lijken. Behalve Smith betoogt ook James Eglinton het belang van Schilder voor de Angelsaksische wereld, maar dan als criticus van Karl Barth en als „kritische deelnemer binnen zijn eigen theologische stroming”, die een positief neocalvinistisch alternatief ontwikkelde.
Blijvende invloed
Tegen de vergetelheid is deze bundel een prijzenswaardig tegengif. De Kamper theologiestudenten hebben vooral een beroep gedaan op een oudere generatie Schilderkenners. ”Wie is die man?” bevat naast enkele zwakke opstellen dan ook veel kwaliteit. Schilder blijft de moeite waard, ook buiten eigen kring. Een bevindelijk gereformeerde kan zich laten bijschaven door Schilders ”Kerktaal en leven” (1923), maar ook laten inspireren door zijn taalkundige virtuositeit, spirituele kracht en theocentrisch denken. En wat de vrijgemaakten betreft, Van Bekkum ziet Schilders invloed nog als een onderstroom aanwezig in hun spiritualiteit: in het roepingsbesef, de hang naar tastbare genade in déze wereld en de blijvende aandacht voor de heilsgeschiedenis. Misschien moeten er nog wat scheutjes van Schilders dogmatiek en liturgiek bij om Van Bekkums stelling dat het uiteindelijk niet bij de vrijgemaakten past om evangelisch te worden meer te doen zijn dan een wens.
Boekgegevens
”Wie is die man? Klaas Schilder in de eenentwintigste eeuw”, Marius van Rijswijk e.a. (red.); uitg. De Vuurbaak Barneveld 2012; ISBN 978 90 5560 471 5; 331 blz.; € 24,75.