Kerk van Zeddam maakte in 1967 beeldenstorm mee
„Er is in deze kerk een beeldenstorm geweest.” Er klinkt een zweem van treurigheid in de woorden van de Zeddamse parochiaan Bernardus Onstein over zijn kerk. De beelden moesten er in 1967 eruit, knielbanken werden vervangen door kale stoelen en het neogotische hoogaltaar werd naar de zijkant verplaatst. „De priester celebreerde niet meer met zijn gezicht naar het altaar maar op de tafel voor alle gelovigen. Iedereen kon zien wat hij deed.”
Het was alles het directe gevolg van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), dat de stoot gaf tot vernieuwing en openheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Historicus en journalist Jos Palm beschrijft in zijn boek ”Moederkerk. De ondergang van rooms Nederland” (uitg. Contact, Amsterdam, 2012) hoe in luttele jaren de ‘revolutie’ toesloeg in zijn kerk te Zeddam in de Achterhoek, waarin hij als kind opgroeide en die hij in zijn jeugd de rug toekeerde.
Ineens moest alles anders, niet van het grondvlak maar van de ‘hoge heren’ van het bisdom, de kerkleiding. Jos’ ouders –inmiddels overleden– voelden zich ontheemd en togen soms helemaal naar Utrecht waar een pater de mis, volgens de oude rite, bediende in het Latijn, en bij wie men nog traditioneel kon biechten.
Herinneringen
Jos Palm roept enthousiast de vele herinneringen op als hij door zijn geboortedorp loopt. De kerk was in zijn jeugd, de jaren zestig, het onbetwistbare middelpunt van het dorp, dat voor 95 procent uit rooms-katholieken bestond. Er staat naast de rooms-katholieke kerk een kleine protestantse kerk, die een kapelletje lijkt vergeleken met zijn reusachtige buurman.
Tegenover de kerk stond de jongensschool van waaruit Jos als kind elke dag de straat overstak om de mis bij te wonen. „Voor de uitvaarten kregen we als misdienaar vrij. Het waren natuurlijk geen leuke bijeenkomsten, maar wel plechtige gebeurtenissen die indruk maakten. Als kind was ik eens geschokt door een uitvaart van een kind dat omgekomen was door een ongeval. De begrafenis was emotioneel, maar de pastoor zei na de bijeenkomst nuchter: Zo, en nu gaan we eten. Ik kon dat absoluut niet begrijpen.”
In de jaren vijftig zat de kerk nog bomvol, met vier missen op de zondagmorgen, weet Rudy Palm, plaatselijk fietshandelaar en neef van Jos. Zijn zaak bevindt zich in de voormalige woning van de ouders van Jos. „Je móést naar de kerk gaan, elke dag nuchter voor de mis, als je ter communie wilde gaan. Dat is allemaal over.”
Zelf gaat hij nauwelijks meer, alleen met Kerstmis en met uitvaarten. Of hij het niet mist? „Op een gegeven moment verwatert het. Nee, ik kan niet zeggen dat ik het mis. Onze twee dochters gaan helemaal niet meer.”
Omslag
De grote omslag in Zeddam na Vaticanum II kreeg vlees en bloed ten tijde van de restauratie van de kerk in 1967. Onder pastoor Platenkamp gingen de beelden de kerk uit, de Jozef- en Maria-altaren verdwenen naar een zijbeuk, het hoofdaltaar werd verplaatst naar een hoek. Vanuit het priesterkoor, waar een granieten tafel stond, keek de priester de kerk in. De houten vloer maakte plaats voor een stenen vloer. De muren met de vele schilderingen werden witgekalkt.
Het leek wel een nieuwbouwhuis, herinnert parochiaan Gerhard Pas zich. „Knielen was er niet meer bij. Voor die tijd moest je tijdens de dienst een halfuur regelmatig knielen, behalve tijdens de preek.”
De preekstoel stond eerst tegen een pilaar aan, en werd vervangen door een kale katheder. Stond de Bijbel meer centraal, dank zij Vaticanum II? Gerhard Pas herinnert zich dat er wel een kwartier werd gepreekt, maar dat sommige mensen pas na de preek kwamen, speciaal voor de mis.
Jos Palm lacht herkennend en noemt zijn vader als voorbeeld. „Het ging de echte katholieken om de consecratie, het ontvangen van de hostie, het Lichaam van Christus. Dat was het hoogtepunt van de dienst. De rest was aankleding.”
Zijn vader was ook ontredderd toen hij zijn zoon samen met andere schoolkinderen de spullen uit de kerk zag slepen, houten, neogotisch gestileerde overblijfselen van een achterhaalde theologie. Hij wenkte Jos en zei maar een paar woorden: „Aan deze beeldenstorm hoef jij niet mee te doen.” Hij vroeg zich af of dit nog een kerk was. „Dit was veeleer een parochie van Luther en de Reformatie”, zei hij.
Pas herinnert zich dat zijn moeder eens zei op weg naar de kerk: Naar welke protestantse kerk gaan we, de grote of de kleine? „Veel werd opgeruimd. Waarom? Men vond het te veel kermis, allemaal overbodig.”
Toch werden de veranderingen niet door allen negatief ontvangen. Pas: „Mijn vader begroette de vernieuwing met instemming, mijn moeder vond het verschrikkelijk.”
Palm: „Men voelde zich vreemd in dit gebouw. Dat klopte ook wel, want dank zij Vaticanum II dacht men dat de kerk niet meer van God was maar van mensen. Men ging ook niet meer naar de mis, maar naar de dienst.”
Pas gaat zelf niet veel meer naar de mis. „Je merkt dat er iets afgestorven is, een erosie van de beleving.”
Frans en Betsy Varwijk, zwager en schoonzus en beiden in de tachtig, hebben de omslag ook meegemaakt. Frans Varwijk: „Hoe meer ik op deze tijd terugkijk, hoe meer ik mij erger. Voor mij als kind was de pastoor een halfgod, dat was afschuwelijk. Maar nu moest alles rigoureus anders.”
Betsy Varwijk vindt het wel fijn dat er niet meer Latijn maar gewoon Nederlands gesproken wordt. Zij ziet de kerk vaker vanbinnen dan Frans. Deze zegt de kerk niet meer nodig te hebben. „Niemand weet zo duidelijk of je goede of kwade dingen doet als jijzelf. Dat weet je vanbinnen, daar heb je de kerk niet voor nodig. Ik heb altijd het idee gehad dat het rooms-katholieke geloof ons dom heeft gehouden, zodat de kerk des te meer kon doen met die domme gelovigen. Wie het met de waarheid bij het rechte eind heeft? Dat zal later wel duidelijk worden, maar ik hoef het niet het weten.”
Palm: „Ik wil het wél graag weten.”
Tijd van biechten en ”donderpaters” voorbij
Het biechten in oude stijl werd na het Tweede Vaticaans Concilie veelal afgeschaft. Eén biechthokje staat er nog in de parochiekerk van Zeddam, ingebouwd in de muur, nu als opbergkast in gebruik. Het tweede biechthokje is helemaal verdwenen. Gerhard Pas: „Als kinderen en schooljongens gingen we elke week biechten, maar we wisten nauwelijks wat we moesten zeggen. Vaak bedachten we het bekende riedeltje, maar toen de pastoor eens tegen mij zei: Dat zal je vader niet leuk vinden, heb ik nooit meer bij hem gebiecht. Want stel je voor dat hij dat aan mijn vader zou zeggen. Dat is waarschijnlijk niet gebeurd, maar het maakte je wel voorzichtig. Veel parochianen gingen op zaterdagavond naar de paterskerk in het nabije Babberich, waar je bij de franciscanen anoniem kon biechten.”
Pas herinnert zich ook nog feilloos hoe de ”donderpaters” tijdens ”de week van de missie”, een week van interne toerusting, de gelovigen de les lazen. „Ze dreigden de gelovigen werkelijk met hel en verdoemenis. Het waren speciaal opgeleide redemptoristen die de parochies langsgingen, maar na elke dienst ontspannen aan de wijn zaten. Het werk zat er weer op, straalden ze uit, en ze konden weer naar de volgende plaats gaan.”