Dr. Eijk: Crisis in kerk is geloofscrisis
UTRECHT – Het enthousiasme over het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) verdween snel, aldus kardinaal dr. W. J. Eijk. „Diepgaande culturele veranderingen direct na het concilie hebben de doorwerking danig bemoeilijkt. De huidige crisis is een geloofscrisis. Zonder het geloof in Jezus Christus hebben we geen sleutel om de uitkomsten van het concilie toe te passen.”
De meest in het oog vallende vernieuwingen van Vaticanum II vonden plaats in de liturgie, zei dr. Eijk gisteren in Utrecht tijdens de herdenking van de start van het concilie vijftig jaar geleden. Vaticanum II gaf nieuwe aandacht voor de Bijbel. „Men wilde terug naar de bronnen van het geloof. Er werd een impuls gegeven aan de studie van de Heilige Schrift en het gebruik ervan door de leken.”
Verder is de helder geformuleerde visie op de kerk van wezenlijk belang geweest. „De kerk is een gemeenschap van gedoopten, die deel heeft aan de zending van Christus – clerici en leken op hun eigen wijze. Leken zijn geroepen in hun dagelijks bestaan te leven met God.”
Andere actuele punten van Vaticanum II waren volgens de kardinaal: het sterke bewustzijn van de opdracht van de kerk om dienstbaar te zijn aan de wereld en de oecumene, „die nadrukkelijk op de agenda werd geplaatst.”
De bisschop van Breda, dr. Jan Liesen, belichtte het conciliedocument over het Woord van God (”Dei Verbum”). „Op het concilie werd de wens uitgesproken om eerst over de openbaring zelf, en daarna pas over Schrift en traditie te spreken. Er werd onderscheid gemaakt tussen bron en bronnen. De openbaring is de ene wezenlijke bron, Schrift en traditie zijn bronnen. De openbaring is de zelfmededeling van God in Jezus Christus. Schrift en traditie zijn niet langer bronnen van openbaring, maar wijzen van overlevering.”
”Dei Verbum” spreekt eerst over traditie en daarna over de Schrift, die onderdeel is van en voortgekomen uit de traditie. Dr. Liesen: „Er ontstaat in de geschiedenis van de kerk een dieper inzicht in de overgeleverde werkelijkheid en woorden. Schrift en traditie zijn wezenlijk op elkaar betrokken. De Schrift is echter niet de enige bron, zo stelde Vaticanum II. Daarmee is impliciet het reformatorische sola Scriptura teruggewezen.”
Wie de goddelijke auteur van de Heilige Schrift loochent en deze louter historisch-kritisch bestudeert, doet tekort aan de heilsbetekenis van de Schrift, zo stelde de bisschop verder.
Is de Heilige Schrift voldoende? Dr. Liesen: „De oplossing ligt in het concept van traditie. De openbaring is de historische zelfmededeling van God, en de kerk is het gelovige subject dat de openbaring van God ontvangt. De traditie is het geleefde geloof van de kerk in historisch perspectief. De Schrift is het boek van de kerk in dubbele zin: ze heeft deze als goddelijk aanvaard en ze blijft deze ook lezen en uitleggen. Schrift en traditie zijn ondergeschikt aan de ene openbaring Gods, Jezus Christus. In het oecumenisch debat is opvallende eensgezindheid gegroeid over het onderscheid tussen de ene goddelijke overlevering en de verschillende menselijke tradities.”
Prof. dr. Herwi Rikhof, emeritus hoogleraar systematische theologie in Utrecht, belichtte het conciliedocument over de kerk, ”Lumen Gentium”. Hij wees onder meer op de spanning die er is ten aanzien van de positie van de leken. „Leken worden positief gedefinieerd vanuit het gemeenschappelijke doopsel. Maar hoe kunnen ze dan negatief van de gewijden onderscheiden worden, die toch ook gedoopt zijn?”
Hij vindt de uiteindelijke visie op de kerk als mysterie en sacrament een goed tegenwicht bieden aan een clericalistisch, triomfantalistisch en juridisch kerkbegrip.
Dr. Jo Hermans, secretaris van de Nationale Raad voor Liturgie, ging in op het conciliedocument over de liturgie, waarin staat dat „in het goddelijk offer van de Eucharistie het werk van onze verlossing wordt voltrokken.”
Kenmerkend voor de liturgische vernieuwingen is een bewuste, actieve deelname van de gelovigen. In de jaren van de invoering van de liturgievernieuwing in Nederland ontstonden er meer symbolische duidingen van de transsubstantiatie (de rooms-katholieke leer van de werkelijke verandering van het brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, red.), maar deze nieuwe interpretaties werden door paus Paulus VI in zijn encycliek ”Mysterium fidei” (1965) als „ontoereikend en schadelijk” voor het geloof in de eucharistie verworpen. „Maar toch hebben deze opvattingen in Nederland tot nu toe een brede verspreiding gekend”, aldus Hermans.
Van verstrekkende invloed in de periode na het concilie was zijns inziens het verdwijnen van de vertrouwde rooms-katholieke geloofstaal in de catechese, de geloofsoverdracht in vraag en antwoord. De openheid tegenover nieuwe catechetische vormen in Vaticanum II miste echter in toenemende mate haar uitwerking, alleen al door het feit dat het aantal bezoekers van de zondagse mis kelderde: van 64,4 procent in 1966 halveerde het in de daaropvolgende tien jaar. In 2010 bezocht nog slechts 6 procent van de rooms-katholieken de mis.
Het gevoel van euforie over de liturgische vernieuwing van Vaticanum II is voorbij, stelde Hermans, maar de uitgangspunten van het concilie krijgen wat hem betreft een herkansing in een tijd waarin volgens hem onder jongeren nieuwe bewegingen zijn te zien.