Op Joodse begraafplaats ligt zwarte slaaf Elieser naast slavenhandelaar
Historica Lydia Hagoort is op zoek naar de namen van de beeldhouwers van de fraai bewerkte grafstenen op de Joodse dodenakker Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel, maar ontdekt tot haar verrassing dat er zwarte slaven begraven liggen tussen de Portugese Joden. De graven zijn anoniem op één na, die van ”de goede slaaf Elieser”.
Ruim tien jaar geleden vraagt de leidinggevende van Hagoort het bijna vier eeuwen oude archief van de Portugese Joden na te kijken op de geschiedenis van de begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. „Men wilde onder andere weten wie de beeldhouwers waren van de Joodse grafstenen. Waren dat dezelfden als die van de beelden in de Nieuwe Kerk?” aldus Hagoort, die als onderzoekster in dienst is van het Stadsarchief Amsterdam en omdat ze het Portugees machtig is, de documenten van de Portugese Joden beheert.
Hagoort vindt niet de namen van de beeldhouwers, maar doet wel „een merkwaardige ontdekking.” „In het begrafenisregister las ik dat negen slaven in een periode van veertien jaar op Beth Haim waren begraven. Ik keek daarvan op, want ik dacht dat slavernij in Nederland was verboden. Ik begreep er werkelijk niets van en ben dat gaan uitzoeken.”
Hoe kwamen de Portugese Joden aan die slaven?
„De Portugese Joden trokken in de zestiende eeuw naar ons land vanwege de godsdienstvrijheid hier. Ze streken neer met alles wat ze hadden, en daar waren ook slaven bij. In Portugal was de slavernij niet verboden en toen ze hierheen kwamen namen ze die slaven gewoon mee.
De grote vraag waarvoor ik kwam te staan, was hoe het mogelijk was dat mannen en vrouwen als slaaf werden begraven in een land dat officieel geen slavernij kende”, aldus Hagoort. „Waarschijnlijk werd de slavernij gewoon gedoogd. Ik vond geen letter op papier over de zaak. Merkwaardig was dat, want in een Europese stad als Florence gaf het stadsbestuur schriftelijk toestemming aan Joden om slaven te houden. Ik vermoed dat men in Amsterdam dacht: „Als wij niets op papier zetten, bestaat het ook niet.” Toch kwam slavernij voor, want in het Portugese belastingregister staat een post van 12 gulden en 10 stuivers om de zwarten vrij te kopen.”
In Nederland vermengde zich een deel van de zwarten met de Joden. „In de Portugese archieven heb ik veel gegevens gevonden over het al dan niet toestaan van huwelijken tussen zwarten en Joden. Het ene jaar was dat toegestaan en het andere jaar werd het weer verboden. Op een andere plek vind je weer bepalingen dat zwarten niet in de Thora mochten lezen.”
Dus die slaven waren tot het Jodendom bekeerd?
„Jazeker, een van hen was Elieser. Maar dat gebeurde dus vaker.”
Sommige zaken kreeg Hagoort niet opgehelderd. „In 1627 werd verordend dat de zwarten buiten de omheining moesten liggen. Dat gebeurde ook met kinderen uit gemengde huwelijken en Portugese Joden die zich niet hadden laten besnijden omdat ze in Portugal en Spanje wilden reizen. Zij werden net als de zwarten en mulatten onwaardigen genoemd.”
In 1647 wordt de maatregel teruggedraaid en komen de slaven weer binnen de omheining te liggen. Naar Hagoort vermoedt omdat de begrafenissen voor opstootjes zorgden. „De teraardebestelling van een zwarte op een mindere plek, tussen onwaardigen, leidde waarschijnlijk tot protesten van zwarten. Vanaf dat moment worden zwarten weer binnen het hek begraven, zij het op een aparte afdeling.”
Raadselachtig is dat Elieser die op 27 maart 1629 wordt begraven, niet op een aparte plek komt te liggen, maar op een A-locatie. „Volgens de regels had hij buiten de omheining begraven moeten worden, maar om de een of andere reden is men van de voorschriften afgeweken. Hij heeft een eersterangsplaats gekregen, midden tussen de Portugese Joden.”
Hagoort leest dat Elieser op de begraafplaats lag begraven. „Maar waar precies? Nergens was zijn grafsteen.” Ze gaat met rabbijn Hans Rodrigues Pereira op zoek naar de steen. „Met behulp van een kaart en een prikstok vonden we de steen onder het gras. Helaas was er geen inscriptie, althans, dat dacht ik. De rabbijn haalde een emmer water en goot die uit over de steen. Daar kwam als door een wonder de tekst te voorschijn: ”Sepultura do bom servo Elieser”, ofwel ”het graf van de goede slaaf Elieser”.”
Bent u verder nog iets te weten gekomen over Elieser?
„Niet veel. In het register staat bij zijn naam ”moreno que foi de Paulo de Pina”, dat betekent: ”de bruine die van Paulo de Pina was”. Paulo de Pina was een welgestelde koopman en dichter. Hij was een van de oprichters van de Joodse begraafplaats. Ik denk dat hij het daarom voor elkaar heeft gekregen dat Elieser tussen de Portugese Joden begraven ligt.”
Hagoort weet bovendien dat Elieser binnen de Portugees-Joodse gemeenschap respect genoot. „Hij was aanwezig bij de begrafenis van de vrouw van zijn meester, mevrouw Sara de Pina. Bij die gelegenheid offerde hij 6 stuivers. In die tijd werd de stad geplaagd door de pest. Misschien heeft Elieser in die jaren omgekeken naar de patiënten en zo de gunst van de Portugese Joden verworven. Maar dat weten we dus niet zeker.”
Saillant is dat Elieser op de begraafplaats naast Jacob Israel Belmonte ligt. „Belmonte was een van de rijkste kooplieden van de stad Amsterdam en een bekend handelaar in slaven. Het was gebruik dat overledenen op rij werden begraven. Wie extra betaalde kreeg een aparte plek. Het zegt veel over Elieser dat de familie van Belmonte er geen bezwaar tegen maakte dat hun overledene naast Elieser kwam te liggen. Als ze wilden, hadden ze een aparte plaats kunnen kopen, maar dat vonden ze blijkbaar niet nodig. En zo ligt de slavenhandelaar naast de slaaf.”
Hagoort merkt op dat niet alle Nederlandse historici haar in dank afnamen dat zij de vondst van Elieser naar buiten bracht. „Als je altijd hebt verkondigd en ook opgeschreven dat er in Nederland geen slavernij heeft bestaan, heb je natuurlijk een probleem. Zij bestreden mijn mening, maar de ontdekking van het graf van Elieser bracht hen op andere gedachten.”
Hoe is er vanuit de Joodse gemeenschap gereageerd op uw ontdekkingen?
„De mensen moesten wel even slikken toen ik de geschiedenis van Elieser en die slaven aan het licht bracht. Maar daarop zeiden ze: „Als dat onze geschiedenis is, dan is dat zo.””
„Een beschadigd volk”
Een boot met voornamelijk Surinamers aan boord vaart iedere laatste woensdag van de maand juni vanuit Amsterdam naar Ouderkerk aan de Amstel. Daar houden ze op de Portugees-Joodse begraafplaats bij het graf van Elieser een herdenkingsceremonie.
De initiatiefnemer van de plechtigheid is Perez Jong Loy, de voorzitter van de vereniging Opo Kondreman. De naam bestaat uit de beginwoorden van het Surinaamse volkslied en betekent: ”Landgenoten sta op”.
Jong Loy zit in de auto, „het was denk ik in 2002 of 2003”, als hij op de radio hoort van de ontdekking van Lydia Hagoort dat er op de Portugees-Joodse begraafplaats Beth Haim tot slaaf gemaakten liggen. „Dat was echt een openbaring voor mij.”
Jong Loy gaat zo snel als hij kan naar het graf van Elieser. „Dat was heel belangrijk voor mij, want ik besefte dat hij minstens moest hebben meegemaakt wat ik heb doorstaan.”
Jong Loy kwam zelf op 29 september 1962 vanuit Suriname in Nederland aan. „Ik voelde mij ontzettend eenzaam. Het heeft wel twee jaar geduurd voordat er kinderen op school waren die er net zo uitzagen als ik. Ik voelde mij niet welkom. Zoiets, maar waarschijnlijk dan nog veel erger, moet Elieser aan den lijve hebben ondervonden. Dat ging allemaal door mijn hoofd. Die man moet een enorme veerkracht hebben gehad. Rond 1610 kwam hij hier binnen en in 1629 overleed hij. Hij heeft zich hier toch achttien jaar staande gehouden, waarschijnlijk in een bijna totaal witte omgeving.”
Jong Loy besluit jaarlijks een tocht naar het graf te organiseren. „Maar het duurde nog zeven jaar voordat we het van de grond kregen.”
Waarom duurde het nog zo lang?
„De interesse was er niet en dan vooral bij degenen die subsidie moeten verstrekken. Uit mijn eigen zak kan ik het niet bekostigen.”
Wat is de bedoeling van zo’n tocht naar het graf?
„De belangstelling voor Elieser vergroten. Hij is voor zover we weten de eerste tot slaaf gemaakte hier in Nederland. Bovendien willen we de dialoog tussen blank en zwart tot stand brengen. Verder willen we benadrukken dat we staan voor vrijheid. Wij bepleiten vooral vrijheid van geest. Ten slotte willen we de herinnering aan het slavernijverleden levend houden.”
Volgens Jong Loy neemt de belangstelling ieder jaar toe, „voor Elieser in het bijzonder en voor het Nederlandse slavernijverleden in het algemeen.”
Producer Ivette Forster bevestigt dat in Nederland de belangstelling voor het slavernijverleden groeit. „Op 1 juli legt de premier een krans bij het Nationaal Monument Slavernijverleden dat in 2002 door koningin Beatrix werd onthuld. Aansluitend vindt het Keti Kotifestival plaats. Beide gebeurtenissen worden door steeds meer mensen bijgewoond. Vorig jaar kwamen er niet minder dan 30.000 mensen naar Amsterdam ”, aldus Forster, een van de organisatoren van het Keti Kotifestival.
De jaarlijkse herdenking op 1 juli en de aansluitende viering van de afschaffing van de slavernij zijn een initiatief van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee). Forster betreurt het dat de overheid NiNsee niet langer financiert. „Juist nu de belangstelling toeneemt wordt de subsidie teruggedraaid. Dat is een verkeerd signaal. Voor 90 procent zijn we afhankelijk van Den Haag. Het trieste is dat wij als enige instantie documentatie bieden over het slavernijverleden. Daar wordt nu een streep door gehaald.
Waarschijnlijk zal NiNsee in afgeslankte vorm een doorstart maken. Volgend jaar zal de herdenking gewoon plaatsvinden, maar of het festival doorgaat is nog maar de vraag. Dat is toch jammer. Als er nu tien festivals waren, maar er is er maar één.”
Forster en Jong Loy onderstrepen beiden dat de slavernij bij de Surinamers van Afrikaanse afkomst een wond heeft geslagen die nog niet is geheeld. „De psyche van een volk is door de slavernij beschadigd. Nederland zou net als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië excuses moeten aanbieden. Daarmee haal je de angel eruit. Het gaat niemand om herstelbetalingen. Het gaat alleen om erkenning van het leed dat is veroorzaakt. Die erkenning en daarvoor excuses aanbieden zou als balsem op een wond werken.”