Vaticaans concilie bracht revolutie in denken over islam
Confrontatie. Daardoor wordt het westerse beeld van de islam door de eeuwen heen gekenmerkt. Pas de laatste decennia leggen kerken de nadruk op eenheid en dialoog. De grote vraag is: Hoe wijs is dat?
Een antwoord op die vraag geeft het vuistdikke boek ”Van harem tot Fitna”, geschreven door de Tilburgse theologen prof. dr. Marcel Poorthuis en dr. Theo Salemink. Ze analyseren daarin op een zeer leesbare en goed gedocumenteerde wijze hoe er in Nederland van 1848 tot vandaag over de islam werd en wordt gedacht.
De grote verdienste van dit boek is dat de auteurs er feilloos de vinger bij leggen hoe oude beelden over de islam in de loop van de geschiedenis steeds weer zijn gerecycled. Islamvisies van vandaag zijn met heel veel draadjes verbonden aan visies in het verleden. Het boek legt die draadjes op inzichtgevende wijze bloot.
Poorthuis en Salemink wijzen bijvoorbeeld op –evangelicale– christenen die in relatie tot de islam nog maar aan één ding kunnen denken: aan de komende apocalyps en de kwalijke rol die moslims daarin zullen spelen. De auteurs maken duidelijk dat die eenzijdige focus uit Amerika is komen overwaaien, en ook dat de eindtijdretoriek van de Iraanse president Ahmadinejad eigenlijk de exacte tegenhanger vormt van dit denken.
Godsvrucht
Veel nadruk leggen de auteurs op de grote ommezwaai in het rooms-katholieke denken over de islam in de jaren zestig. Het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) wond er geen doekjes om: moslims dienen dezelfde God als christenen en roepen „soms zelfs met godsvrucht” Maria aan. Terecht noemen de auteurs dat een revolutie in de beeldvorming van de islam.
Het begin van die omwenteling ontwaren Poorthuis en Salemink al in het rooms-katholicisme van de jaren dertig van de vorige eeuw. De visies die protestanten en rooms-katholieken dan op de islam ontwikkelen, verschillen radicaal van elkaar. In protestantse kring doet het dialectische denken onder invloed van Karl Barth opgeld. De islam vormt bij Barth, in de woorden van de auteurs, het negatieve contrast van het jodendom. Er ontstaat dan rond de islam „een steile dogmatiek, die het bijbels ‘geloof’ tegenover elke ideologie van de mensheid plaatst.” De bekende zendingswetenschapper en islamoloog Hendrik Kraemer hoort ook bij die traditie.
Tegenover deze „steile” gereformeerden plaatsen Poorthuis en Salemink rooms-katholieke theologen. Zij denken over de islam niet in termen van tegenstelling en kloof, maar in termen van analogie en harmonie.
Pas in de jaren zestig komen beide benaderingen bij elkaar. Dat wil zeggen: protestantse theologen als Jan Slomp en Anton Wessels zien dan ook het licht en omarmen de van oorsprong rooms-katholieke gedachte van de abrahamitische oecumene, aldus de auteurs.
Reveil
Nu valt er op deze voorstelling van zaken wel wat af te dingen. De gedachte van de abrahamitische oecumene is beslist ouder dan de jaren dertig van de vorige eeuw en vond al aanzetten in het protestantse Reveil, iets waar het boek goeddeels aan voorbijgaat.
Bovendien –en dat punt is wezenlijker– doen Poorthuis en Salemink net of mensen zoals Hendrik Kraemer, die niet in die oecumenische gedachte meewilde, aan de verkeerde kant van de geschiedenis staan. De iranologe Hanna Kohlbrugge bijvoorbeeld, die uiterst kritisch schreef over de islam, wordt getypeerd als een „eindpunt” in de protestantse theologie onder invloed van Barth en Kraemer, waarna er alleen nog een (niet-theologische) doorwerking zou zijn bij „populisten als Geert Wilders.”
Maar daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat tal van protestantse theologen nog altijd min of meer op dit spoor zitten. Ook een organisatie als Evangelie & Moslims –die in het boek wonderlijk genoeg geheel niet genoemd wordt– en de PKN-nota van 2010 van de hand van prof. dr. Bernhard Reitsma blijven vanuit het Evangelie kritisch op de islam en zien de dialoog met de islam niet als zaligmakend.
Het is vreemd dat Poorthuis en Salemink deze visie niet zien als onderdeel van een lange, ononderbroken lijn. Ze typeren de herijking binnen de PKN –waarbij er na het tijdperk Slomp en Wessels weer kritische geluiden mogen klinken over de islam– juist als een „erosie van de dialoog binnen het protestantisme” in plaats van een terugkeer naar een al eeuwen gangbare visie.
Vreemde manoeuvre
Die vreemde manoeuvre lijkt alleen maar verklaarbaar vanuit de nogal kritiekloze opstelling van de auteurs in de richting van de dialooggedachte. Door het hele boek heen blijkt dat Poorthuis en Salemink groot voorstanders zijn van de dialoog met de islam zoals die vooral sinds de jaren zestig en zeventig in de grote kerken gestalte kreeg, op basis van de gedachte dat God Zich ook in de islam heeft geopenbaard.
Het beeld van de islam dat opdoemt in dit boek is er een waarbij van het belang van de uniciteit van Christus weinig overblijft. Langs die lat gelegd, is het niet verbazingwekkend dat orthodox-protestantse wetenschappers –en ook wel orthodoxe rooms-katholieke islamologen– op weinig begrip kunnen rekenen. Het is jammer dat die stellingname zo duidelijk blijkt in het boek; hij doet afbreuk aan de scherpe analyses.
Inderdaad gaat het in een visie op de islam niet om het benadrukken van de uniciteit van de eigen religie, zoals op de laatste bladzijde terecht wordt betoogd. God is altijd groter dan een religie. Maar het gaat wel degelijk om de uniciteit van Christus, in Wie God Zichzelf heeft geopenbaard. Wie die Bijbelse kern loslaat, wint misschien een dialoog –hoewel dat nog valt te bezien: moslims zitten er vaak helemaal niet op te wachten dat verschillen worden genivelleerd–, maar verliest ontegenzeggelijk heel veel andere dingen.
“Van harem tot Fitna. Beeldvorming van de islam in Nederland 1848-2010”, Marcel Poorthuis en Theo Salemink; uitg. Valkhof Pers, Nijmegen, 2011; ISBN 978 90 5625 356 1; 704 blz.; € 42,50.