”Rechtvaardige oorlog” hommage aan het pacifisme
Oorlog is een kwaad, maar het kan een nog groter kwaad zijn om in het geval van moordend onrecht niets te doen. De theorie van de rechtvaardige oorlog is bedoeld om deze beide zaken in evenwicht te houden en is daarmee in feite een hommage aan het pacifisme, betoogt dr. Theo Boer.
In de eerste drie eeuwen van haar bestaan sprak en dacht de kerk overwegend in pacifistische termen. Dat had te maken met het feit dat de instantie waaraan het geweldsmonopolie toeviel, de Romeinse staat, een voor christenen onacceptabele keizercultus had. Christenen hóéfden de keuze om al dan niet in het leger te dienen eigenlijk niet eens te maken, omdat hun religie op voorhand als onbetrouwbaar en staatsgevaarlijk werd beschouwd.
Het edict van Milaan in 313, waarin keizer Constantijn het christendom tot een toegestane godsdienst verklaarde, bracht daarin verandering. Vanaf dat moment gingen christenen politieke ambten bekleden, en daarmee werd reflectie op het gebruik van geweld onontkoombaar. Augustinus omschreef enkele decennia later de criteria voor de ”iustum bellum”, de rechtvaardige oorlog, een term die hij overnam uit het Romeinse recht en met christelijke beginselen aanvulde. Thomas van Aquino werkte de criteria acht eeuwen later verder uit.
Maar wanneer wij de overgang tussen de afwijzing van staatsgeweld vóór Constantijn en de acceptatie daarna louter verklaren uit de gewijzigde positie van christenen in het Romeinse Rijk, doen we tekort aan de inhoudelijke redenen voor een kritische houding tegenover geweld door christenen. Velen vonden geweldsuitoefening principieel onverenigbaar met de navolging van Christus. Jezus heeft in Zijn aardse leven immers nooit geweld tegen mensen gebruikt. Wie stelt dat Jezus een pacifist was, heeft daar dus bepaald wel enige reden toe.
Paulus
De politiek-ethische vraag is dus niet of Jezus geweld afzwoor, maar of we Zijn pacifisme politiek moeten duiden. Betrof zijn afwijzing van geweld ook de afwijzing van georganiseerd staatsgeweld? Paulus pleit in Romeinen 13 voor respect voor de staatsmacht: de overheid draagt het zwaard niet voor niets. Degenen die Jezus’ boodschap verkondigden, gingen ervan uit dat aardse rijken hun belang hadden verloren, niet dat ze verkeerd waren en omvergeworpen moesten worden. Het Godsrijk zou aanbreken met de tweede komst van Jezus en tot die tijd was het zaak dat gelovigen een geestelijke contrastgemeenschap vormden tegenover politieke rijken die gebaseerd waren op eigenbelang en geweld. Impliciet, bij Paulus ook expliciet, is er de erkenning dat wereldse macht noodzakelijk is om een samenleving voor totaal verval te behoeden.
Het aantal christenen nam toe en de tweede komst van Jezus bleef uit. Christenen moesten kiezen: belangrijke bestuurlijke posities blijven mijden óf het spel meespelen, maar wel met een eigen invulling van de spelregels. Men koos voor het laatste. Augustinus ontwierp zijn tweerijkenleer, volgens welke de wereldse overheid tot taak had om rust en vrede te garanderen waardoor de kerk in de gelegenheid zou zijn om zich aan de haar gegeven taak van de Evangelieverkondiging te wijden.
Onderdeel van de tweerijkenleer –in combinatie met de erkenning dat mensen fouten maken én met de erkenning dat menselijke belangen kunnen botsen– is de visie dat een goede overheid soms ingaat tegen de wensen en belangen van haar burgers. In moderne tijden gaat dat nog steeds op: het is een taak van de overheid om mensen in detentie te houden, belastingen te heffen, pijnlijke budgettaire keuzen te maken, ten behoeve van infrastructurele projecten en woningbouw bezit te onteigenen en de privacy van sommige burgers te schenden. Is oorlogsvoering een van die taken?
Om te beginnen: áls er al een instantie is om het zwaard te hanteren, dan is het wel de overheid. In het belang van het algemeen welzijn worden dan soms ook levens in gevaar gebracht. Over nut en noodzaak van dat geweldsmonopolie is in de christelijke traditie eigenlijk nooit discussie geweest.
Criteria
Volgens de theorie van de rechtvaardige oorlog moet er, voordat je tot oorlog mag besluiten, aan strenge voorwaarden zijn voldaan. (1) Er moet een rechtvaardige reden zijn, zoals een grove schending van het recht. (2) Laatste redmiddel: alles is geprobeerd om het recht langs minder problematische wegen te herstellen. (3) Effectiviteit: oorlog moet reëel zicht bieden op herstel van het recht. (4) Juiste instantie: alleen het bevoegde gezag mag de oorlog verklaren. (5) Verklaring van oorlogsdoelen. (6) Juiste intentie: liefde ligt achter het besluit tot oorlog, geen haat of wraak. (7) Proportionaliteit: het geweld moet in een redelijke verhouding staan tot het onrecht. (8) Discriminatie: burgers mogen niet opzettelijk doelwit worden. Van deze criteria geldt dat er stuk voor stuk aan voldaan moet zijn: het is dus niet zo dat één, twee of vier vinkjes op de lijst voldoende zijn om de inzet van grootschalig geweld te rechtvaardigen.
Maar direct nadat vastgesteld is dat de uitoefening van grootschalig geweld een van de taken is van de staat, is op dit punt onmiddellijk een terugtrekkende beweging nodig. Oorlog voeren is een verschrikkelijke bezigheid. Vrijwel altijd brengt het doden, gewonden en verminkten mee, ook als men de criteria voor de rechtvaardige oorlog in acht neemt. Zelfs de oorlog in Afghanistan, waarvoor internationaal een opmerkelijk groot draagvlak was, heeft gezorgd voor groot leed onder zowel strijdende partijen als burgerbevolking. In Irak stierven talloze mensen door geallieerd vuur. Oorlog is in zekere zin een vuil spel en blijft, ook als de meest nobele motieven eraan ten grondslag liggen, een vorm van kwaad.
Geweldsuitoefening brengt niet alleen schade toe aan slachtoffers, maar ook aan de daders. In geweldssituaties is het tactisch onwenselijk dat strijders zich de betrekkelijkheid van goed-kwaadschema’s te zeer realiseren. Bekend zijn de verhalen waarbij iemand met het geweer in de aanslag tegenover de vijand staat en zich dan realiseert dat hij oog in oog staat met een jongen als hijzelf: net zo onzeker, net zo bang om in een lijkzak te worden teruggebracht als hijzelf, net als hij ook maar uitgezonden door zijn superieuren. Oorlog vraagt erom dat mensen hun vermogen tot empathie relativeren, een vermogen dat in de normale mens-tot-mensontmoeting nu juist zo waardevol is: het besef dat de ander vergelijkbare zorgen, idealen en belangen heeft als jij, het bewustzijn van je eigen feilbaarheid en van de mogelijkheid dat je tegenstander (gesprekspartner) je een nieuw venster op de waarheid biedt.
Bij militaire acties wordt dus van mensen verlangd om hun door aanleg, traditie, opvoeding en oefening gevormde weerstand tegen geweldsuitoefening opzij te zetten. Daarmee riskeert men dat bij die betrokkenen morele kwaliteiten verloren gaan die tot de meest elementaire behoren: vredelievendheid en empathie. Vanuit theologisch opzicht is dat een zwaarwegend effect. Morele integriteit behoort tot het dierbaarste wat een mens kan bezitten, behouden of verwerven; een eeuwigheidswaarde, belangrijker misschien dan gezondheid en welzijn.
Hommage
Het is op dit punt dat de theologie een onmisbare en beslissende invulling geeft aan ons denken over de theorie van de rechtvaardige oorlog. Wie de theorie van de rechtvaardige oorlog oppervlakkig beschouwt als een opsomming van criteria die een oorlog rechtvaardigen, gaat voorbij aan de vraag van waaruit deze theorie is ingegeven, wat haar uitgangspunt is en waar zij een concessie aan wil zijn. Waarschijnlijk kunnen we de theorie van de rechtvaardige oorlog alleen begrijpen als we haar zien als een vertaling van Jezus’ pacifisme in een weerbarstige werkelijkheid. Geweldsaanwending kan alleen maar gezien worden als een kwaad, bedoeld om een nog groter kwaad te voorkomen.
De Amerikaanse theoloog Reinhold Niebuhr, tot het aantreden van Hitler een pacifist, beargumenteert dat wie geweld helemaal nooit wil toepassen, de slechtheid onderschat waartoe mensen in staat zijn. Volgens Niebuhr is het pacifisme een „onmogelijk maar relevant ideaal.” Haar op aarde te willen realiseren, is een grove overschatting van de menselijke mogelijkheden. Het pacifisme en de theorie van de rechtvaardige oorlog verhouden zich als liefde tot recht. Liefde vraagt om uitwerking in de vorm van rechtvaardige structuren; rechtvaardige structuren kunnen liefde in de praktijk mogelijk maken.
Zo moet ook de theorie van de rechtvaardige oorlog worden begrepen als een hommage aan het pacifisme. De strikte voorwaarden waaraan oorlog moet voldoen, moeten stuk voor stuk worden begrepen als herinneringen dat geweld een kwaad is. In feite zou het daarom beter zijn om te spreken over een ”te rechtvaardigen” oorlog.
Belangrijk is in dit verband om te beseffen dat bijna elke machthebber zijn oorlog zal willen rechtvaardigen als vallend binnen de criteria. De pacifistische achtergrond van deze theorie noopt staten om uit te gaan van het nee-tenzijprincipe: een oorlog is niet te rechtvaardigen. Punt. Tenzij er aan uitzonderlijke criteria is voldaan.
Kinderlied
De theorie van de rechtvaardige oorlog kan op deze manier worden ingezet om mensen te helpen om gemotiveerd te zijn en te blijven voor de goede zaak. Oorlog mag dan wel een groot kwaad zijn, maar het is wel een te rechtvaardigen kwaad. Reinhold Niebuhr spreekt van een noodzakelijk kwaad en noemt de visie dat oorlog altijd verkeerd is, een misvatting van de eerste orde. Deze misvatting komen we in kerken nog altijd tegen. Jaren geleden was er een kinderlied dat in vele protestantse kerken op het rooster stond en dat ging over het thema vrede. Het lied eindigde met de volgende zinnen:
Als je met geweld de oorlog wint
Gaat het mis, dat weet een kind.
In gewoon Nederlands: een land dat zich met wapens efficiënt verdedigt tegen een aanvaller, mág dat eigenlijk niet doen daar de gevolgen op den duur zullen zijn dat het mis gaat. Het is niet bekend of de opstellers van dit lied daarbij ook gedacht hebben aan D-day of aan de oorlog in Kosovo, of dat ze alleen dachten aan ‘foute’ oorlogen.
Een ander voorbeeld van naïeve afwijzing van geweld is de afbeelding die je op sommige kerkelijke publicaties in verband met de Vredesweek aantrefft. Daarop is een roos te zien is met een stengel van prikkeldraad: „Geweld eindigt waar liefde begint.” Een dergelijke afwijzing van geweld is niet veel diepzinniger dan het afwijzen van chirurgische ingrepen op basis van het liefdesgebod. Zonder recht geen liefde; en zonder machtsmiddelen geen recht.
In beide gevallen kunnen we spreken van een gevaarlijke vorm van naïviteit. Op die manier is het wel heel gemakkelijk scoren tegenover degenen die een leger in stand willen houden. De theorie van de rechtvaardige oorlog biedt dus een belangrijk, maar helaas ook vaak onbegrepen evenwicht: enerzijds de visie dat geweld een kwaad is; anderzijds de visie dat het een nog groter kwaad kan zijn om inactief te blijven in het geval van moordend onrecht. In dat geval zouden we dus, met Luther, kunnen zeggen: zondig dapper.
De auteur is universitair docent ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Groningen. Dit artikel is een verkorte versie van zijn bijdrage ”Waarom de geestelijk verzorger in de krijgsmacht de theorie van de Rechtvaardige Oorlog zo bitter hard nodig heeft” in het vorige week verschenen boek ”Naar eer en geweten. Geestelijke verzorging en de morele vorming in de krijgsmacht” (uitg. Damon, Budel, ISBN 978 94 6036 046 6).