Geen ethiek zonder genade
Nederland keert zich steeds verder van God af. Dat doet pijn. Alom klinkt de roep om gebed en verootmoediging. Echte verootmoediging leidt echter tot loutering, tot bekering.
Bekering –in het Nieuwe Testament heet dat ”metanoia”– is een verandering van denken; een nieuw perspectief; radicaal denken vanuit de toekomst van de Heere Jezus Christus.
Reformatorische christenen staan bij de wereld bekend om hun levenspatroon. Het zijn de mensen die ’s zondags twee keer naar de kerk gaan en geen ijsjes kopen. Je moet hun geen bioscoopbon geven, want zij onthouden zich van werelds vermaak. Zij hebben geen seks voor het huwelijk. Het zijn hardwerkende calvinisten. Gereformeerd staat voor streng.
Het woord ”genade” is niet het eerste waar de wereld aan denkt bij reformatorische christenen. Dat is schokkend. Want het is de kern van het Evangelie.
Het moralistische imago
komt omdat de ethiek steeds in het geding is. Dogmatiek interesseert de wereld niet, maar in de ethiek botsen twee werelden frontaal op elkaar. Een christen is geen eigen baas. Hij weet van een hogere norm. Hij laat zich gezeggen door God en Zijn wet, omdat hij zichzelf wantrouwt.
Daar draait het om bij de handhaving van de zondagsrust, bij de bescherming van het menselijk leven van conceptie tot sterfbed, en bij de ontplooiing van de seksualiteit binnen de veilige haven van het huwelijk. Het beroep op Gods Woord roept verzet op.
Hoe verklaarbaar ook, het strenge imago van orthodoxe christenen is ook een spiegel. Het lukt hun niet om de kern van hun geloofsbelijdenis te communiceren. Zij zijn niet in staat om te laten zien wat genade vermag.
Deugdzaam
De gereformeerde gezindte is het erover eens dat een deugdzaam leven niet genoeg is voor de eeuwigheid. Maar wie goed luistert en vooral goed kijkt, krijgt toch een andere indruk. Een reformatorisch leven is weliswaar niet genoeg, maar het is ook niet niks. Het is nog heel wat om de vorm in stand te houden. Dat verraadt dat het toch om een prestatie gaat. Prestatie vloekt echter met gratie.
Reformatorische mensen zijn bezorgd dat bij andere christenen de vrije genade niet genoeg uit de verf komt. Dat is begrijpelijk. Maar over de genade redetwisten is nog wel iets anders dan uit genade leven.
In de prediking ligt het accent nogal eens op de volgorde van ellende en verlossing. Zonder ontdekking is er geen geloof. Eerst de wet en dan pas het Evangelie. Het is veelzeggend dat de andere volgorde nauwelijks aandacht krijgt: eerst verlossing en dan dankbaarheid. Dat is juist de volgorde waar het in de ontdekking van de Reformatie vooral om gaat. Goede werken zijn vruchten en geen verdiensten. Ongemerkt is de ethiek verschoven van het stuk der dankbaarheid naar de deugdzaamheid.
Het harde en strenge imago van orthodoxe christenen strookt niet met hun zelfbeeld. Zij zien zichzelf het liefst als vreemdelingen op de aarde, als pelgrims. Ze zijn best bereid om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Ze zijn niet wereldvreemd. De aarde is immers van de Heere met haar volheid. Maar thuis voelen zij zich er niet, zeker niet in een cultuur die van God vervreemdt.
Augustinus vergelijkt in zijn ”De doctrina Christiana” christenen met mensen die uit een ver en vreemd land op weg zijn naar huis. Zij moeten vervoermiddelen gebruiken om het vaderland te bereiken. „Maar als we plezier hebben in de toeristische attracties onderweg en in de reis zelf, gaan we ertoe over te genieten van wat we hadden moeten gebruiken.”
Als de wereld het de discipelen van Jezus wat moeilijker maakt om zich thuis te voelen, is dat geen reden om te piepen, maar om te danken. Intussen is het wel de vraag hoe je kunt leren om echt als pelgrim te blijven leven.
Pelgrimsliederen
Misschien kunnen de liederen Hamaäloth daarbij helpen. Zij beginnen bij Psalm 120. De pelgrim is ver van huis, helemaal in Mesech en in de tenten van Kedar. Maar hoe ver je ook afgedwaald bent van God, er is altijd een weg terug naar Jeruzalem. Psalm 121 beschrijft de reis: de Heere is uw Bewaarder. Hij zal uw uitgang en uw ingang bewaren. Uitgang en ingang, in die volgorde. Iedere pelgrim komt behouden aan.
Psalm 122 bezingt de stad: onze voeten staan in uw poorten. In elk pelgrimslied komt de glorie van Sion of de offerdienst in de tempel aan de orde. Totdat in Psalm 134 de pelgrims weer naar huis gaan. Zij roepen de tempeldienaren op om dag en nacht de Heere te loven. Ze krijgen de zegen van de Heere mee.
Psalm 130 valt uit de toon. Een directe verwijzing naar Jeruzalem ontbreekt. Toch is ook deze boetepsalm een pelgrimslied. Het geeft antwoord op de vraag waarom de pelgrim naar Jeruzalem gaat. „Bij U is vergeving.” Bij de Heere is goedertierenheid en veel verlossing. In Jeruzalem staat een altaar en daar moet de pelgrim zijn. Hij gaat niet naar Gods huis om aan zijn religieuze verplichtingen te voldoen. Hij gaat niet omdat het moet. Hij gaat om God naar God.
Het diepste motief voor het pelgrimsleven met alle ethische keuzes die ermee samenhangen, is het altaar van de verzoening. Daar is de pelgrim op gericht. De wetenschap van Gods genade houdt hem gaande en staande. Alleen wie de verbinding kan leggen tussen het altaar en het pelgrimsleven zal in staat zijn om te volharden tot het einde. De wereld moet zien dat het vreemdelingschap wortelt in het vertrouwen op Gods genade.
Het probleem is dus niet dat de wereld zich alleen maar ergert aan de christelijke ethiek en niet geïnteresseerd is in de boodschap van Gods genade. Het probleem is dat christenen de ethiek loskoppelen van de dogmatiek.
Als de wereld vraagt: Waarom doen jullie niet mee? Dan zou het antwoord niet moeten zijn: „Dat mag ik niet van mijn geloof.” Maar: „Er is er Een die zo veel van mij houdt dat Hij Zijn leven voor mij gegeven heeft. Ik ben aan Hem al mijn dank verschuldigd.”
Dat helpt ook om te onderscheiden tussen de kern en de bijzaken. Wat als kern overblijft, zijn alleen die dingen waarvan je durft te zeggen: „Ik doe dit omdat ik van Christus ben. Ik doe dit niet omdat Christus hiervoor gekruisigd is.” Dat geldt niet voor een kerkverband of Bijbelvertaling.
Dan zal de wereld ook niet alleen maar strenge gereformeerden zien, maar mensen die op Christus lijken. Mensen die –evenals hun Vader– barmhartig, mild en goedertieren zijn. Als christenen leren zeggen: Bij U is vergeving, dan zal de wereld het herkennen en zeggen: Bij hen is vergeving. Die strenge mensen zijn ten diepste mensen van de genade. Hoe diep je ook gezonken bent, je kunt er altijd terecht en je hoeft je nergens voor te schamen.
Oordeel
Gods genade is niet goedkoop of vrijblijvend. De Psalm spreekt ook over het oordeel. De pelgrim bidt: Heere, hoe lang nog? Zelfs in de hemel klinkt het gebed om het oordeel: „Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?” (Openb. 6:10)
Het oordeel heeft een dreigende klank. In Psalm 130 staat echter het beeld van de nieuwe morgen. God maakt alle dingen nieuw: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. De herschepping komt dwars door het oordeel heen. De psalm vraagt niet of het wel licht wordt, maar alleen wanneer.
Wie door genade in Christus mag geloven, hoeft niet te vrezen voor het oordeel. Niet omdat hij beter is, maar omdat hij mag weten dat het oordeel al voltrokken is op Golgotha. Op de troon zit het Lam.
Misschien dat het diepe besef daarvan te veel ontbreekt. Een christen kan onbevreesd en onverschrokken zijn, omdat het ergste al achter de rug is. Hij heeft zijn doodvonnis aangehoord en aanvaard in de rechtvaardiging van de goddeloze.
Pelgrims mogen leven in die wetenschap. Zij hebben niets meer te verliezen, want ze zijn al verloren, maar toch gevonden. Alle kramp raak je daar kwijt, waar je onvoorwaardelijk aan Gods kant komt te staan. Wie eens de wereld zal oordelen, hoeft nergens bang voor te zijn.
Hoop
Psalm 130 spreekt ook van de hoop. Het geheim van de pelgrim is de hoop op God. „De hoop, die gezien wordt, is geen hoop.” (Rom. 8:24). Orthodoxe christenen hebben te veel afgoderij gepleegd met het zichtbare.
Zij hebben het woordje ”nog” nog te veel in de mond. Dat woord verraadt de nostalgie, de hang naar het verleden. „Wij hebben nog gesubsidieerde scholen, wij worden nog getolereerd, er is nog vrijheid om samen te komen. Hoe lang nog?” Het woord ”nog” moet in het reformatorische woordenboek maar eens vervangen worden door het woord nochtans.
De hoop rekent met dat wat nog niet gerealiseerd, maar wel beloofd is. Het Koninkrijk van God is nog niet aangebroken, maar het komt. De Messias van dat Koninkrijk regeert nu al over alle dingen. Het is nog verborgen. Het is alleen zichtbaar voor het oog van het geloof. Hij regeert als het Lam in het midden van de troon.
Christus heeft een plan met deze wereld. Welke tekenen van de eindtijd zich ook aandienen, epidemieën, aardbevingen, oorlogen. Het grote teken van de eindtijd is dat het Evangelie van het Koninkrijk aan alle volken verkondigd zal worden.
God heeft een plan met Israël. Het volk is al teruggekeerd naar het Beloofde Land. Straks neemt Christus hun de sluier af en dan zullen zij Hem zien als hun Messias. „Hij zal Israël verlossen van alle ongerechtigheden.” Zo zal gans Israël zalig worden.
De psalmen versta je alleen als je ze meezingt met Christus. Als jonge Pelgrim leert Hij het al: „Uit de diepten roep Ik tot U.” Waarschijnlijk zingt Hij deze psalm ook met Zijn discipelen op de laatste tocht naar Jeruzalem. Wat drijft Hem? De vergeving.
Hij gaat naar het altaar.
Dit artikel is een bewerking van het appelwoord tijdens de bezinningsbijeenkomst vrijdagavond in de Sint Janskerk te Gouda. Het thema van de bijeenkomst was ”Waakt en bidt”.