Tweede Vaticaans concilie historisch keerpunt
LEUVEN – De Rooms-Katholieke Kerk is na het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) zeker veranderd. Het concilie, dat een halve eeuw geleden begon, is een keerpunt geweest”, stelt dr. Karim Schelkens. „Er is een historische openheid voor de kerken van de Reformatie gekomen. Maar, ook daarvoor was er veel in beweging.”
Aan zwart-witdenken heeft dr. Schelkens een hekel. Dat strijdt met zijn passie voor grondig historisch onderzoek. Schelkens, secretaris van het Centrum voor de Studie van Vaticanum II aan de Katholieke Universiteit Leuven, maakte zich inmiddels verdienstelijk met tal van internationaal bekende studies over het befaamde hervormingsgezinde concilie in Rome.
Voorwaarde één voor zorgvuldig onderzoek is zijns inziens dat Vaticanum II in een brede beweging wordt geplaatst. Deze begon met preconciliare hervormingsbewegingen, zoals tot uiting komend in de ”nieuwe theologie” van Congar, De Lubac en Daniélou, maar ook in de oecumenische en liturgische beweging. Het was een theologie die afstand nam van het roomse scholastieke denken (thomisme) zoals dat vooral in de nasleep van het eerste Vaticaans concilie (1870) springlevend was. „Er kwam meer ruimte voor een Bijbelse, christocentrische benadering”, zegt Schelkens. „Dat is vooral de winst van Vaticanum II geweest.”
Het tweede Vaticaans concilie is daarom geen totaal nieuw begin. „Onder de oppervlakte was veel gaande, wat lang niet altijd in officiële uitspraken van de kerk te zien was. Integendeel, wanneer je afgaat op officiële pauselijke documenten vóór die tijd, waarin bijvoorbeeld de oecumene en de Wereldraad van Kerken ondubbelzinnig werden afgewezen, zou je moeten concluderen dat Vaticanum II een breuk was met de traditie. Maar wat onder de oppervlakte aanwezig was, drong tijdens het concilie door tot de denkwereld van de hiërarchie en het officiële leerambt. Je ziet een andere stijl van kerkelijk spreken opkomen.”
Schelkens wil de concilieteksten vooral plaatsen in hun context. Dat is ook van belang om de teksten te begrijpen in hun wordingsgeschiedenis tíjdens het concilie. Schelkens: „Gaandeweg het concilie kwamen de teksten tot stand in onderlinge debatten, waarbij amendementen werden ingediend en overleg werd gepleegd met waarnemers uit niet-katholieke kringen. Men greep zelfs in de conciliedebatten terug op teksten en voorstellen die uit de meer informele vergaderingen met niet-katholieken tot stand kwamen. Ook het concilie laat een geschiedenis zien.”
Hij pleit ervoor om een „gelaagdheid” te zien in de continuïteit in de periode voor, tijdens en na het concilie. Hij deelt daarmee niet de mening van dissident Hans Küng dat er na Vaticanum II alleen maar een strenge restauratie volgde.
„Ik ben op mijn hoede voor elke ideologisering van de erfenis, zoals die geclaimd wordt door conservatieven én progressieven, als je die termen überhaupt al kunt hanteren. Daarvoor liggen de verhoudingen te complex. Als we de pauselijke uitspraken voor en na het concilie bestuderen, zijn er ingrijpende veranderingen geweest die het gezicht van Rome fundamenteel hebben gewijzigd. Toch kwamen veel van die veranderingen niet uit de lucht vallen,\ en waren ze in heel wat lagen van de katholieke gemeenschap al voorbereid.”
Toch bleek tijdens Vaticanum II dat de Rooms-Katholieke Kerk haar visie op de kerk als eucharistische gemeenschap, het pauselijk leerambt en de mariologie niet wilde opgeven; soms zelfs sterker formuleerde.
„Dat ligt eraan hoe je die teksten leest. De zestien conciliedocumenten zijn het resultaat van een langdurig proces van debat en overleg. Ze werden ondertekend door een grootst mogelijke meerderheid, wat betekent dat de onderscheiden groeperingen, zowel de meer behoudsgezinden als vernieuwingsgezinden, zich in de teksten hebben herkend. Je kunt dat een zwakte vinden, maar het is tegelijk ook de rijkdom van een tekst die zo veel mogelijk het karakter van een compromis draagt. Zulke teksten houden het debat open, sluiten niet alles voorgoed af.”
In Nederland ligt de ontvangst daarentegen wel behoorlijk complex, zegt Schelkens. „De bisschoppen hebben daar vooral de meer vooruitstrevende uitspraken van Vaticanum II naar voren gehaald en zijn op een aantal punten veel verder gegaan dan het concilie. Dat bleek tijdens hun pleidooi op het pastoraal concilie van Noordwijkerhout in 1970 voor afschaffing van het celibaat. De Nederlandse kerk is vervolgens flink tot de orde geroepen door Rome, die antwoordde met het benoemen van bisschoppen als Simonis en Gijssen.”
In het huidige onderzoek rond Vaticanum II constateert Schelkens een toegenomen belangstelling voor het concilie buiten Europa: in Amerika, Latijns-Amerika en Afrika groeit de interesse. „In Azië is dat minder omdat het concilie daar niet zo speelde, al moet de rol van de Indonesische missiebisschoppen, vaak Nederlanders, ook weer niet onderschat worden.” In het Leuvense centrum zijn momenteel verschillende promovendi uit Canada, Chili, Hongarije en Nigeria bezig om de erfenis van Vaticanum II bestuderen.
Schelkens is voor 20 procent onderzoeker aan de Tilburg University, waar hij bezig is met een wetenschappelijke biografie van kardinaal Willebrands. „Willebrands is een uitzonderlijke figuur geweest. Hij speelde al vóór Vaticanum II een pioniersrol in de oecumene, maar werd pas werkelijk prominent in de hoedanigheid van secretaris, en later voorzitter, van het secretariaat ter bevordering van de christelijke eenheid. Hoewel steeds een diplomaat, was Willebrands een prominent figuur op Vaticanum II.
Het onderzoek rond zijn persoon zal vooral licht werpen op de standpunten van Rome ten opzichte van oecumene alsook hoe gaandeweg de Katholieke Kerk ook tot de erkenning kon komen van het waardevolle dat aanwezig is in de niet-katholieke kerken. In dat proces speelden Nederlanders als Willebrands en Visser ’t Hooft een centrale rol, zo blijkt steeds meer.”