Kloostergeld voor vrome doeleinden
ZWOLLE – De provincie Groningen telde in de middeleeuwen meer dan dertig kloosters, maar na de Reformatie werden ze bijna allemaal beschadigd of verwoest. De Groninger overheid eigende zich de kloostergoederen toe en financierde daarmee deels de oprichting van de universiteit in 1614. De academie werd gehuisvest in een voormalig kloostergebouw.
Sommige kloostergebouwen overleefden de zestiende eeuw. Zoals dat in Ter Apel, waar prior Joannes Emmen naar het protestantisme overging. De Staten benoemden hem tot administrateur van de kloosterbezittingen. Emmen kreeg toestemming om te trouwen en hij werd na een streng kerkelijk examen –om te kijken of hij wel recht in de leer was– toegelaten tot het ambt van predikant. In het voormalige klooster kwamen enkele bekwame mannen wonen om voor armen en reizigers te zorgen. Een kloostergelofte afleggen, dat was ten strengste verboden.
Toen Joannes Emmen op 2 juli 1613 overleed, zette men op zijn grafzerk: „Op bevel van de senaat deelde ik brood uit voor lichaam en ziel. Na de voltooiing van mijn werk rust ik slechts, met hemels brood tevreden.”
Het derde en laatste deel van de serie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), dat vorige week verscheen, is geheel gewijd aan kloosters in Groningen. Daarvan zijn er niet veel meer over. Alleen klooster Ter Apel staat nog grotendeels overeind. Verder zijn er nog een kloosterkerk in Ten Boer, een koor van een kloosterkerk in Thesinge en een ziekenzaal in Aduard.
De erfenis van de kloosters is echter groot, schrijft godsdienstwetenschapper Saskia van Lier. „Mede dankzij de kloosters kende het Groninger land in de dertiende en veertiende eeuw een grote bloei. Het land kon bebouwd worden en de bevolking kon groeien. Meer mensen betekende automatisch meer christenen en meer christenen, meer kerken. Onderwijs en religieuze vorming, rechtspraak en bestuur werden grotendeels door de kloosterorganisaties gedragen.”
Door grootschalige landontginningen, schenkingen en aankopen groeide het grondbezit van de kloosters sterk. Abten van grote kloosters als Aduard en Bloemhof hadden een aanzienlijke machtspositie. Dat betekende echter ook dat ze vijanden maakten. De kroniek van Bloemhof beschrijft de machtsstrijd tussen abt Emo en Herderic, stichter en proost van klooster Schildwolde. Herderic werd in 1223 „wat al te overmoedig”, aldus de kroniekschrijver. „Herderic sprak excommunicaties uit en maakte ze weer ongedaan tegen betaling, kerken liet hij sluiten of openstellen met de sleutel van de hebzucht, bovendien gaf hij zich over aan dronkenschap en braspartijen.”
Emo stuurde een brief aan het generaal kapittel in het Noord-Franse Prémontré, de jaarlijkse ordevergadering van alle kloosters, waarin hij zich beklaagde over Herderic. Dat besloot de abt van Hamborn op visitatie naar Schildwolde te sturen. Toen Herderic echter met steun van de bisschop alle kloosterlingen van Bloemhof liet excommuniceren, richtte Emo een smeekbede tot de abt van Prémontré: of hij de excommunicatie ongedaan kon maken, of hij Herderic streng wilde laten toespreken en of hij de bisschop van Munster een brief kon schrijven. Emo eindigde met de woorden: „Want door Gods genade leven wij in Friesland in een vrijheid die zo groot is, dat de bisschop ons door de zijnen nog geen kuiken met geweld zou kunnen ontroven.”
Heel veel kon het generaal kapittel niet doen. Emo beloofde trouw en gehoorzaamheid aan de bisschop en hij zou vriendschap sluiten met Herderic.
Vierhonderd jaar later hadden de kloosters van Emo en Herderic hun deuren definitief gesloten. De stad Groningen en de Ommelanden maakten sinds 1594 deel uit van de Republiek der Verenigde Nederlanden, waar alleen de protestantse godsdienst in het openbaar beleden mocht worden. Rooms-katholieke kerken en kloosters kregen een andere bestemming; de bezittingen werden verplicht aangewend voor andere „vrome doeleinden.”
De protestanten lieten de bijna 300 kloosterlingen met rust. Van de 150 à 200 pastoors en kapelaans vonden er 20 werk als schoolmeester en een enkeling trok naar elders. Voor de overigen was er een goede pensioenvoorziening, betaald uit het voormalig kloosterbezit.
Dit is het derde en laatste deel in een serie over kloosters in Nederland. Aanleiding is de verschijning van de trilogie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), waarvan het laatste deel vorige week vrijdag in klooster Ter Apel werd gepresenteerd.