Schoolplaat Isings geeft onjuist beeld kloosterleven
ZWOLLE – Lezen, studeren, mediteren en af en toe handschriften kopiëren. Daarmee waren de dagen van veel middeleeuwse monniken wel gevuld. Maar dat laatste gebeurde niet in een gemeenschappelijke ruimte, zoals de bekende schoolplaat ”In een middeleeuws klooster” van J. H. Isings laat zien.
Op de plaat, waarvan de eerste versie uit 1911 dateert, staan drie kartuizer monniken, gekleed in witte pijen. Eén bekijkt er aandachtig een kunstig versierd vel perkament, een ander brengt een dik, in leer gebonden codex naar de boekenkast. Onder het raam, waar nog net het licht naar binnenvalt, zit een monnik in zijn schrijfstoel ijverig oude handschriften te kopiëren.
De kartuizers waren vaardige en productieve kopiisten, schrijft de Nijmeegse historicus Hans Kienhorst in het tweede deel van de trilogie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), waarvan vrijdag in het Groningse klooster Ter Apel het laatste deel werd gepresenteerd. „Maar het afschrijven van de codices vond dus plaats in de eigen cel”, zegt hij. En bovendien veronderstelt de schoolplaat „ten onrechte dat de kartuizers illustraties van enig niveau vervaardigden.”
Het blijkt lastig om het kloosterleven in één beeld te vangen. De middeleeuwse orden, kloosterlingen en kloosters verschilden nu eenmaal te veel van elkaar om ze over één kam te kunnen scheren. Uit de bijdrage van glazenier Rens Bonekamp blijkt bijvoorbeeld dat de ordes heel verschillend dachten over het gebruik van glas-in-loodramen in hun kloostergebouwen.
De dertiende-eeuwse bisschop Guillaume Durandes vergeleek de glasramen in een kerk met de Heilige Schrift. Ze houden wind en regen buiten –de schadelijke dingen– en laten het licht van de ware zon, dat is God, door. Gebrandschilderde afbeeldingen –vooral van heiligen– zouden de geestelijke beleving versterken.
Bernardus van Clairvaux was terughoudender. Rijk versierde voorstellingen waren volgens hem uitsluitend geschikt voor de ongeletterde, bedoeld om zijn devotie op te wekken. Monniken mochten echter niet worden afgeleid en dienden zich ongestoord te concentreren op gebed. Daarom vulden de cisterciënzer monniken hun kloosterramen met glas in lood zónder afbeeldingen.
Vegetarisch
Ook het dagelijks leven verschilde sterk per klooster. Neem de maaltijden. De vroegste kloosterbewoners en kluizenaars hadden een overwegend vegetarisch dieet, met af en toe een visje op bijzondere feestdagen. In de vierde en de vijfde eeuw reguleerde de kerk het vasten: op gewone dagen werd er twee keer per dag gegeten, om twaalf uur en om drie uur ’s middags. De maaltijden hadden dezelfde samenstelling: groentesoep, graanpap met olie en soms wat kaas erin, en op feestdagen een beetje mager vlees.
In de tiende eeuw kwam er verzet tegen de verslapping van allerlei voedselvoorschriften. De abdij van Cluny, in 910 opgericht om de strengere regel van Benedictus te herstellen, schotelde de monniken weer twee sobere warme gerechten per dag voor. Maar ook hier trad verval in. De strenge dieetregels golden niet voor bezoekers en al snel zaten de abt en de monniken bij de hoge gasten aan tafel. In de twaalfde eeuw stond Cluny bekend om zijn verfijnde keuken; in de vijftiende eeuw was er nauwelijks verschil tussen seculiere kookboeken en die van de geestelijkheid.
Uiteindelijk bleek het voor bijna alle kloosters een onmogelijke opgave zich te houden aan de opgelegde voedselregels. Toen aartsbisschop Romeyn in 1287 onverwacht een klooster in het Engelse Blythe bezocht, trof hij daar een lege eetzaal aan. De voltallige kloostergemeenschap at in het misercordium, de eetzaal waar zieken met dispensatie van de kerk vlees mochten eten.
De middeleeuwse keuken was er een van soepen en sauzen. De kloosterlingen aten in het refectorium, een aparte eetzaal, waar de tafels als het even kon met blank linnen werden bedekt. De afhangende rand was bedoeld om de vingers aan af te vegen.
Om te voorkomen dat er saus of vet op tafel drupte, had iedere eter een bord voor zich. Tot de veertiende eeuw waren die borden meestal niet meer dan schrijven stevig brood, die bij iedere gang werden vervangen. Ze waren voor de honden, of werden als aalmoes uitgedeeld onder behoeftigen.
Dit is het tweede deel in een serie over kloosters in Nederland. Aanleiding is de verschijning van de trilogie ”De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden” (uitg. WBooks, Zwolle), waarvan het laatste deel vrijdag in klooster Ter Apel werd gepresenteerd.