Rekenen en misrekenen met de wederkomst
Door de tijden heen zijn er altijd berekeningen geweest van de dag van de wederkomst van Christus. De rekenmeesters hebben zich vergist en zullen zich blijven vergissen. Toch is er over deze kwestie meer te zeggen dan op het eerste gezicht lijkt.
Feitelijk zijn er gissingen over de datum van de wederkomst sinds het ontstaan van het Nieuwe Testament. Een tekst die in dit opzicht tot de verbeelding van velen gesproken heeft is bijvoorbeeld Mattheüs 24:34. In die passage gaat het over de wederkomst van Christus en de tekenen die daaraan voorafgaan. In dat verband zegt de Heere Jezus: „Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat al deze dingen zullen geschied zijn.” Hiernaast wordt ook nogal eens verwezen naar Johannes 21:22: „Indien Ik wil dat hij (=Johannes) blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan?” Deze uitspraak is zelfs in de tijd van het Nieuwe Testament al aanleiding tot de gedachte dat Johannes niet zou sterven omdat de wederkomst nog tijdens zijn leven zou plaatsvinden.
Zodoende is het niet verwonderlijk dat sinds de oudste tijden binnen de christelijke gemeente gespeculeerd is over het tijdstip van de wederkomst. Zo leefde in bepaalde groepen in de Vroege Kerk de verwachting dat Christus nog in de tijd waarin zij leefden terug zou komen op de wolken. Binnen de kring van de Jehova’s Getuigen zijn verschillende tijdstippen genoemd in de tweede helft van de negentiende en in de twintigste eeuw.
Nu zijn wij doorgaans met dergelijke berekeningen snel klaar: deze mensen hebben zich vergist. De tijd is immers na de berekende datum gewoon doorgegaan? Naast deze ijzeren wet van onze logica wijzen we misschien ook nog op een aantal Bijbelse gegevens. Zo zegt de Heere Jezus verschillende keren dat het moment van Zijn terugkeer niet te berekenen valt. „Van die dag en die ure weet niemand” (Matth. 24:36). Nu zijn dat soort teksten niet zo eenvoudig uit te leggen. De Heere Jezus is toch de alwetende Zoon van God? Inderdaad. Maar Hij spreekt hier als de Zoon-in-vernedering, in Zijn ambt als Middelaar, zegt de klassiek-gereformeerde theologie (onder anderen Calvijn). Voor die uitleg is ook veel te zeggen, al zijn daarmee zeker niet alle vragen beantwoord.
Bruidsverlangen
Toch zijn het niet alleen min of meer sektarische bewegingen die over de datum van de wederkomst hebben nagedacht. Ook mensen van een onverdacht Bijbels-gereformeerde overtuiging hebben zich hierover uitgelaten. Uiteraard verliezen zij zich daarbij niet aan gedetailleerde speculaties over de precieze datum van de wederkomst. Toch hebben mensen als Maarten Luther en Charles Haddon Spurgeon in de verwachting geleefd dat Christus nog tijdens hun leven terug zou komen op de wolken. Aan hun namen zouden trouwens nog verschillende andere uit de geschiedenis van de kerk kunnen worden toegevoegd. De vraag laat zich hierbij niet onderdrukken: Hebben zij zich vergist?
Op die vraag is, althans Bijbels gezien, geen eenduidig antwoord te geven. Natuurlijk is het zo dat de onweerlegbare feiten zeggen dat Luther en Spurgeon zich vergist hebben. Christus is immers tijdens hun leven niet teruggekeerd. Zij zijn gestorven en hun graven zijn ”onder ons”.
Niettemin zou ik ervoor willen pleiten dat zij zich in zekere zin allerminst hebben vergist! Zij leefden namelijk dicht bij God en in nauwe gemeenschap met Christus. Waar dat gestalte krijgt, ontwaakt ook het verlangen naar het ten volle zien en kennen van God in Christus (1 Joh. 3:2). In de Schrift wordt de intensiteit daarvan getekend met het beeld van het verlangen van de bruid naar de bruidegom (Openb. 22:17). En hoe intenser dat verlangen is, hoe meer de tijd als het ware versmelt (2 Petr. 3:8). De wederkomst van de Bruidegom is dan voor het oog van het geloof zeer nabij, haast als met handen te tasten. En in die zin hebben zij zich zeker niet vergist.
Naar mijn overtuiging plaatst dit aspect van de levensgeschiedenis van veel oprechte christenen uit het verleden ons aan het einde van dit jaar voor een indringende spiegel. Leven wij zó dicht bij de komst van de komende Christus? Vindt het bruidsverlangen van de Kerk weerklank in ons hart: „Maranatha! Kom, Heere Jezus!” (1 Kor. 16:22; Openb. 22:20)? Als ons antwoord op deze vragen stokt of volledig achterwege blijft, mogen we ons afvragen of we wel leven uit het ware geloof. Want bij dat geloof hoort wel de verwachting dat de komst van de Bruidegom nabij is, zéér nabij. Het zou zomaar kunnen zijn dat wij in onze kring zozeer gericht zijn op het hiernumaals dat er weinig oog is voor het hiernamaals. Als dat zo is, mogen wij ons wel afvragen of wij werkelijk het nabije leven met de Heere kennen.
Verzoeking
Dat alles brengt ons bij de vraag of wij met het oog op de wederkomst van Christus niet grondig aan het misrekenen zijn. Dat kan op verschillende manieren. De eerste is dat we denken dat de tijd van ons leven altijd zal voortduren, of op zijn minst dat de wederkomst tijdens ons leven niet zal plaatsvinden (2 Petr. 3:4vv.). Doorgaans gaat dat gepaard met een soort uitstelgedrag: we hebben nog tijd genoeg om tot inkeer te komen en de toevlucht tot God te nemen. Dit is een van de belangrijkste verzoekingen van de vorst der duisternis. De Heere keurt in Zijn Woord uitstel van de bekering nooit goed. Telkens weer lezen we dat we ons ”heden” dienen te bekeren, nu het de tijd van de genade is (Ps. 95:7; Hebr. 3:13; 2 Kor. 6:2). Dat kan –zeker ook met het oog op het voor ons onzekere tijdstip van de wederkomst– geen uitstel lijden.
Levenspraktijk
Rekening houden met de wederkomst heeft trouwens ook invloed op de levenspraktijk van hen die de Heere vrezen. Van de meesten van ons geldt dat de agenda’s voor de eerste maanden van het komende jaar alweer overvol zijn. Om maar een voorbeeld te noemen: als ik kijk hoe lang van tevoren afspraken voor preekbeurten tegenwoordig gemaakt moeten worden… Natuurlijk is dat in feite niet te vermijden. Wij moeten immers plannen maken en onze afspraken zo veel mogelijk nakomen. Ons werk vraagt dat ook. Niettemin blijft de vraag mij aan het einde van dit jaar bezighouden of wij in de praktijk van ons gewone leven wel voldoende rekening houden met de eindigheid van ons leven en van onze levenstijd. Beleven wij wel genoeg dat wij hier op aarde een schildwacht zijn (Calvijn)? We hebben –net als een schildwacht– een verantwoordelijke roeping, maar kijken er ook naar uit om van onze post afgelost te worden.
Leven bij de wederkomst kan voor een gelovige ook nog andere vragen met zich meebrengen. Als de grote dag vandaag zou aanbreken, is mijn man, mijn vrouw of zijn mijn kinderen dan bereid? En dan hebben we het nog niet over de velen om ons heen in deze wereld die nog voor eigen rekening leven. Wordt het Maranathagebed van de Kerk van Christus door dit soort vragen niet getemperd? Laat duidelijk zijn dat deze vraag legitiem is. Predikanten die hun preken graag met een ”Maranatha” besluiten, mogen aan deze werkelijkheid ook niet voorbijgaan.
Toch is het gelovige gebed om de komst van Christus op de wolken niet in strijd met de zendingsopdracht van de Kerk. Waar echt van harte gebeden wordt: ”Uw Koninkrijk kome”, betekent dat op zijn minst twee dingen. Het eerste is: Laat de dag van Uw koninklijke komst op de wolken spoedig aanbreken. In deze bede wordt echter niet minder hartstochtelijk gebeden om de uitbreiding van Gods Koninkrijk en de bekering van velen die nog vreemdelingen zijn van Christus.
Maar misschien is het zo dat dit gebed onder invloed van de geestelijke malaise van deze tijd ook al te zeer is ingezonken. Als dat zo is, leeft het besef op de kansel en daaronder al te weinig: „Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof. (…) Wij bidden u van Christus wege: Laat u met God verzoenen” (2 Kor. 5:11; 20). „Dwingt hen in te komen, opdat mijn huis vol worde” (Luk. 14:23).
Vergissen is zondig
Het is duidelijk dat mensen die min of meer precies willen uitrekenen wanneer de wederkomst zal plaatsvinden, zich vergissen. Dat tijdstip laat zich niet bepalen omdat Hij komt „als een dief in de nacht” (2 Petr. 3:10). Daarom moeten we ons met dat soort speculaties ook maar niet bezighouden.
Tegelijkertijd is het echter niet minder verkeerd om met de laatste dag geen rekening te houden. Mijn indruk is dat we, ook in onze reformatorische gezindte, de pinnen van de tent van ons leven al te vast in deze goede Nederlandse grond hebben geslagen. We leven te weinig vanuit de verborgen omgang met God en daarom ook van het heilig heimwee: „Kom, Heere Jezus” (Openb. 22:20). We leven ook te weinig vanuit de schildwachtsgestalte van de bruidsgemeente van Christus.
Nu hoop ik uiteraard dat ik mij in deze indrukken vergis. Als dat zo is, zal ik van harte toegeven dat dit een al te menselijke en dus een zondige vergissing is. Maar als ik mij niet vergis, schrijf ik nog een keer: Vergis u niet: „De Rechter staat voor de deur” (Jak. 5:9). Wie daarmee geen rekening houdt, vergist zich voor eeuwig.