Opinie
Angst voor welvaartsverlies voedt polarisatie

Wij leven in een tijd dat spanningen en tegenstellingen lijken toe te nemen. Waar je ook om je heen kijkt: in de kerk, in de politiek, maar ook internationaal. Wat is er aan de hand dat men onderlinge verschillen blijkbaar steeds moeilijker kan verdragen?

Jan Hoogland
Hoogland. Foto RD, Anton Dommerholt
Hoogland. Foto RD, Anton Dommerholt

Voordat ik op die vragen inga, wil ik eerst een andere vraag aan de orde stellen. Klopt die waarneming dat er sprake is van toenemende polarisatie eigenlijk wel? Neem bijvoorbeeld de jaren 60 en 70. Internationaal gezien was dat de tijd van de Koude Oorlog en de wapenwedloop. Er was sprake van een wereldomvattende tegenstelling tussen het vrije democratische Westen en het communistische Oostblok en later ook het opkomende China. Deze tegenstelling deed zich ook gelden in de bemoeienis van deze grootmachten met lokale conflicten zoals in Vietnam, het Midden-Oosten of Afghanistan. Toen de macht van het door de Sovjet-Unie geleide Oostblok aan het einde van de 20e eeuw begon af te brokkelen met als resultaat de val van het IJzeren Gordijn en de Berlijns Muur, sprak de Amerikaanse denker Francis Fukuyama zelfs van het einde van de geschiedenis. Door het opheffen van deze wereldomspannende tegenstelling hadden de democratische regeringsvorm en het liberale kapitalisme de definitieve overwinning behaald, zo leek het. Die conclusie was echter te euforisch, want al snel ontwikkelden zich allerlei nieuwe tegenstellingen, weliswaar op kleinere schaal, maar daarmee ook moeilijker beheersbaar.

Kijken we meer nationaal naar de jaren 60 en 70, dan waren dat de jaren van de provo’s, de hippies en later van Nieuw Links. Jongeren maakten zich massaal los van de in hun ogen bekrompen wereld van hun ouders, de generatie die de oorlog nog had meegemaakt. Het waren de jaren van emancipatie en experiment. De jonge generatie zette zich massaal af tegen traditionele waarden als plichtsgevoel, gezagsgetrouwheid, matigheid in consumptie en trouw in relaties. Dit heeft gezorgd voor een ingrijpende omslag in mentaliteit en levensinstelling.

Bovendien werden deze jaren gekenmerkt door veel activisme. Er waren allerlei actiegroepen en comités. Zo toonde men solidariteit met allerlei bevrijdingsbewegingen in de derde wereld of met het verzet tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Er werd gedemonstreerd tegen de inmenging van de VS in Vietnam en later tegen kernwapens. En het waren de jaren van de Rote Armee Fraktion, die zich ook in Nederland deed gelden. Kortom: polarisatie deed zich in de jaren 60 en 70 niet minder voor dan nu.

Ten slotte zou je de kerkelijke situatie van toen kunnen vergelijken met nu. Kerkelijk gezien waren de jaren 60 en 70 de jaren van secularisatie en kerkverlating. Veel mensen verlieten de kerk en dikwijls met een hoge mate van teleurstelling en zelfs afkeer. Kerk en geloof werden gezien als conservatieve, ouderwetse en achterhaalde instituties. Binnen de kerk was deze ontwikkeling voelbaar in de verdere verspreiding van de vrijzinnigheid en allerlei modernistische theologieën zoals de God-is-doodtheologie of vormen van politieke theologie met een vaak maatschappijkritische, op bevrijding en emancipatie gerichte boodschap. Orthodoxe christenen kwamen door die ontwikkeling min of meer in de beklaagdenbank te zitten.

Belevingssamenleving

Het is dus nog maar de vraag of de polarisatie van vandaag zo veel erger of verontrustender is dan die van zo’n veertig jaar geleden. Toch pleit ik ervoor de huidige polarisatie wel ernstig te nemen. Want deze kon op lange termijn wel eens veel minder onschuldig zijn dan ze op het eerste gezicht lijkt. Daarbij is het goed om verschillende vormen van polarisatie die de afgelopen weken in deze krant aan de orde kwamen te onderscheiden: kerkelijk, nationaal en globaal.

Maar eerst iets over de gemeenschappelijke achtergrond van de verschillende vormen van polarisatie waar wij in onze tijd mee te maken hebben. Als westerlingen leven wij de laatste decennia in wat wel is aangeduid als een belevingssamenleving. Dat begrip staat tegenover de overlevingssamenleving. Onder het laatste begrip wordt een samenleving verstaan waarin het leven gedomineerd wordt door de dagelijkse strijd om het bestaan. Dat in tegenstelling tussen de welvaartsstaat waar wij thans in leven. De meerderheid van de mensen in westerse landen heeft de strijd om het bestaan voor een belangrijk deel achter zich kunnen laten. Zij genieten zo’n hoge mate van bestaanszekerheid en sociale bescherming, dat zij over het algemeen een lang en relatief gelukkig leven kunnen leiden. In hun leven staat niet het overleven centraal, maar vooral de kwaliteit van hun leven in termen van comfort en ontplooiingsmogelijkheden.

Schaarste

Kijken we tegen de achtergrond van dit onderscheid naar de internationale verhoudingen, dan moeten we allereerst vaststellen dat het grootste deel van de wereldbevolking nog altijd in overlevingssamenlevingen leeft. Voor hen is de strijd om het bestaan nog steeds een dagelijkse realiteit. Alleen Japan, de VS, West-Europa, Israël en enkele Arabische landen kunnen wellicht als een belevingssamenleving worden aangeduid. De rest van de wereld laat een meer verdeeld beeld zien. Sommige economieën zijn ”booming” (China, India, Brazilië). Deze samenlevingen lijken zich snel van een overlevings- naar een belevingssamenlevingcultuur te ontwikkelen met de daarbij behorende verscherping van de tegenstelling tussen arm en rijk. Andere economieën (Afrika) lijken voorlopig vooral nog door de strijd om het bestaan gedomineerd te worden. Rijkdom en armoede zijn op wereldschaal zeer ongelijk verdeeld.

Eén ding lijkt echter wel duidelijk: er zullen op korte termijn veel meer wereldburgers op het toneel verschijnen om hun aandeel van de aardse rijkdommen op te eisen. Nu al laat zich voorzien dat dit tot een snelle toename van schaarste zal kunnen leiden, bijvoorbeeld als het gaat om water, voedsel, energie en grondstoffen. Daarbij komt nog dat de machtsverdeling op globaal niveau aan het schuiven is. Was tot voor kort het Westen de dominante macht op wereldschaal, daar lijkt thans verandering te komen. Langzaam maar zeker meldt Azië zich als het nieuwe economische centrum van de wereld. Dat wil zeggen dat het Westen bij de verdeling van de wereldvoorraden een steeds bescheidener rol gaat spelen. Dat roept de vraag op hoe burgers die aan veel welvaart gewend zijn, zullen reageren op de toenemende schaarste die zich ook weer in hun eigen midden gaat manifesteren.

Onveiligheid

Maar ook de tegenstellingen op nationaal niveau kunnen aan de sociaalculturele achtergrond van de belevingssamenleving worden opgehangen. Politici en overheden hebben steeds minder greep op de welvaartsstaat en de daaraan gekoppelde verwachtingen. Voor veel burgers staat de bestaanszekerheid die in de laatste eeuw is veroverd en opgebouwd steeds meer onder druk. De veilige omgeving van de traditionele verbanden zoals de kerk is weggevallen. Het lijkt erop dat de moderne samenleving dusdanig complex is geworden, dat het voor kwetsbare mensen steeds moeilijker wordt om daarin het hoofd boven water te houden.

Tegen die achtergrond is het verklaarbaar waarom veiligheid tot een van de belangrijkste politieke thema’s geworden is. Daar kan het thema bestaanszekerheid zich snel bij voegen als er inderdaad een grote economische crisis komt. Steeds minder mensen kunnen een vaste baan vinden. Steeds meer mensen gaan werken als zzp’er (zelfstandigen zonder personeel). Het tijdperk van langdurige vaste contracten met veel juridische bescherming lijkt voorbij te zijn. De daaruit voortkomende onzekerheid over het bestaan en de eigen toekomst maakt veel mensen angstig en onzeker. Zij zetten daarom al hun kaarten op het behoud van rechten en verworvenheden. Dat verklaart het succes van partijen als de SP en de PVV. Bovendien zijn de mogelijkheden niet eerlijk verdeeld om in deze flexibele samenleving met weinig zekerheden het hoofd boven water te houden. Met name lager opgeleiden blijken bijzonder kwetsbaar te zijn voor deze ontwikkelingen. Daardoor krijgen mensen met relatief weinig scholing steeds meer het gevoel in deze samenleving aan de kant te staan.

Een van de belangrijkste politieke tegenstellingen op dit moment gaat over de vraag welke plek vreemdelingen en allochtonen in onze Nederlandse samenleving moeten innemen. Een uiterst verward en verwarrend debat. Vooral omdat het de laatste tijd helemaal lijkt te zijn toegespitst op de positie van de islam. Volgens sommigen is de islam niet zozeer een godsdienst als wel een gevaarlijke en voor de westerse democratieën bedreigende politieke ideologie. Hoewel daarmee aandacht gevraagd wordt voor een belangrijk aspect van de islam, lijkt het mij toch dat dit debat uiteindelijk vooral gevoed wordt door diezelfde angst en onzekerheid over eigen toekomst. Naarmate de bestaansrisico’s en onzekerheden toenemen, voelen mensen zich sneller bedreigd in de tot dan toe genoten voorrechten en verworvenheden.

Belevingsgeloof

Recent heeft Stefan Paas in CV-Koers de uitspraak gedaan dat de belangrijkste tegenstelling onder christenen niet langer die tussen orthodoxie en vrijzinnigheid is, maar die tussen charismatische en ‘gewone’ christenen. Zijn constatering was vooral bedoeld als een oproep om –ondanks de onderlinge verschillen– met elkaar in gesprek te blijven. Tegelijk maakt zijn uitspraak echter zichtbaar dat ook onder orthodoxe christenen de tegenstellingen toenemen. Ook dat heeft alles te maken met de belevingssamenleving.

In de jaren 60 en 70 zaten de meeste orthodoxe christenen in nog behoorlijk afgeschermde zuilen. Binnen een zuil waren zij over het algemeen eensgezind en tussen de zuilen onderling vond niet veel debat plaats. De belevingssamenleving trekt zich echter niets aan van de schotten en scheidsmuren die zuilen van elkaar of van de buitenwereld afschermen. Anders gezegd: de zuilen bieden geen bescherming meer tegen de belevingscultuur die in onze welvaartsstaat dominant geworden is.

Analoog aan de tegenstelling tussen overlevings- en belevingssamenleving kun je wellicht ook spreken over de tegenstelling tussen overlevings- en belevingsgeloof. Onder het eerste versta ik een geloof dat beleefd wordt in een rechtstreekse koppeling aan onzekerheid en gebrokenheid van het aardse bestaan. In die situatie geeft het geloof mensen zekerheid en uitzicht in een leven dat onzeker is en voortdurend wordt bedreigd door ziekte, lijden, tekort en uiteindelijk door de dood. Anders gezegd: het geloof is de vastigheid die mensen omarmen in een gebroken en onvast bestaan.

Heel anders is het met de huidige geloofsbeleving. Hoewel het nog altijd zo is dat het geloof zekerheid en uitzicht biedt, is toch de dreiging van bestaansonzekerheid voor de huidige generaties veel minder prominent aanwezig in de alledaagse ervaring. Dat heeft geleid tot andere accenten in de geloofsbeleving. Hedendaagse christenen zijn veel sterker bezig met de vraag ”wat het geloof met hen doet” of ”waarin hun geloof tot uitdrukking komt”. Mensen vragen naar de kwaliteit van hun geloof en de doorwerking daarvan in hun leven. Het geloof moet een geleefde werkelijkheid zijn. De traditionele dogma’s die zekerheid bieden, maken plaats voor de roep naar authentieke ervaringen. Bovendien zijn moderne mensen gericht op resultaten: zij willen genezing zien, heling, groei, niet zelden zelfs succes en materiële voorspoed. Als je gelooft wil je bij een winnende club horen.

De gevolgen van het belevingsgeloof blijven niet beperkt tot de charismatische christenen. Het heeft net zo goed voet aan de grond gekregen in de traditionele kerken. Als er op dit gebied al een verschil is tussen charismatische en ‘gewone’ christenen, dan is dat slechts gradueel. Daarmee verklaren deze ontwikkelingen veel van de veranderingen die plaatsvinden in de traditionele orthodoxe kerken. En dat kan het gevoel geven dat er sprake is van steeds grotere tegenstellingen en polarisatie. Sommige mensen kunnen de veranderingen niet meer bijbenen, voor anderen gaan ze weer veel te langzaam. Velen beschouwen de veranderingen als een vorm van binnenkerkelijke secularisatie. Anderen vinden het juist belangrijk dat de kerk haar aansluiting bij de hedendaagse ontwikkelingen in de wereld niet verliest.

Het gemaakte onderscheid biedt niet direct een oplossing voor de problemen die voortvloeien uit de gesignaleerde verschillen in tempo en waardering van de veranderingen in de traditionele kerken. Maar het kan wel helpen om deze ontwikkelingen te duiden. Want de omslag naar een leven waarin het beleven centraal staat, heeft wel tot heel andere accenten in de geloofsbeleving geleid. Of het nu gaat om binnen- of buitenkerkelijke discussies, overal is de uitdrukking dat je ergens al dan niet ”een goed gevoel bij hebt” een van de meest gehoorde argumenten geworden. Het is goed om daar oog voor te hebben, om te erkennen dat je dit soort ontwikkelingen vaak maar heel weinig kunt beïnvloeden of bij kunt sturen, maar tegelijk ook om er de beperkingen en relativiteit van in te zien.

Spannende vraag

De polarisatie die wij in onze tijd aanschouwen heeft mijns inziens dus alles te maken met toenemende onzekerheid over iets wat tot voor kort een onaantastbare verworvenheid leek: onze welvaart. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de greep van de westerse mens op eigen ontwikkeling en economie zo groot geworden, dat wij ons welvaartsbastion als onneembaar zijn gaan beschouwen. Het bewijs dat wij een flinke stap terug zullen moeten doen, is nog niet onomstotelijk geleverd. Toch is het duidelijk dat westerse mensen fundamenteel zijn gaan twijfelen aan het voor de moderne tijd kenmerkende geloof dat morgen alles beter zal zijn dan vandaag. Dominique Moïsi, schrijver van het boek ”Geopolitiek van de emotie”, typeerde in een indrukwekkende IKON-uitzending de dominante emotie in het Westen als die van de angst. De grondovertuiging die de basis vormt van deze emotie, is het bijna tot zekerheid geworden vermoeden dat het morgen niet beter, maar slechter zal zijn dan vandaag.

Het is goed mogelijk dat westerlingen nu voor de vuurproef staan om te bewijzen dat zij niet verslaafd geraakt zijn aan voortdurende welvaartsgroei. Ook voor christenen is dit een spannende vraag. Ook zij zijn in hoge mate gewend geraakt aan een cultureel klimaat waarin het geloof dat alles morgen beter is dan vandaag tot de vanzelfsprekendheden is gaan behoren. Tegelijk behoort het tot de kern van het christelijk geloof om de toekomst zonder angst tegemoet te zien. Daarmee zouden christenen een verschil kunnen maken in een tijd waarin mensen steeds minder verwachting hebben van de toekomst.

Dit is het vierde en laatste deel in een serie over polarisatie.

>>refdag.nl/polarisatie


Jan Hoogland

Prof. dr. J. Hoogland is bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Universiteit Twente, universitair docent bestuurswetenschappen aan de Vrije Universiteit en lector samenlevingsvraagstukken aan de Gereformeerde Hogeschool Zwolle. Hij promoveerde in 1992 op een proefschrift over de Duitse filosoof Theodor W. Adorno en was werkzaam als beleidsmedewerker in een zorgorganisatie. Prof. Hoogland is hoofdredacteur van Sophie, christelijk filosofisch magazine. Hij is gehuwd en heeft drie kinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Polarisatie

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer