Groen licht voor vrouwelijke ambtsdrager door veranderde ambtsopvatting
HILVERSUM – In de meeste protestantse kerken wordt het ambt van predikant nauwelijks meer geassocieerd met macht of leidinggeven. Juist omdat de kerken anders over het ambt gingen denken, nam de weerstand tegen vrouwelijke predikanten af.
Dat stelt dr. Lieke Werkman in de bundel ”Honderd jaar vrouwen op de kansel 1911-2011” (uitg. Verloren, Hilversum), die zaterdag in Amsterdam op een studiedag van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK) en de Doopsgezinde Historische Kring (DHK) wordt gepresenteerd.
Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat de eerste vrouwelijke predikant van Nederland, Anne Zernike, werd beroepen in de doopsgezinde gemeente Bovenknijpe. Dat feit vormt voor de DHK en de VNK aanleiding om gezamenlijk de bundel uit te geven.
Het doopsgezinde voorbeeld werd in de loop van de twintigste eeuw gevolgd door onder andere de remonstranten (1918), lutheranen (1929), hervormden (1957), gereformeerden (1969) en de Nederlands gereformeerden (2007). De oudkatholieken besloten in 1998 het ambt voor vrouwen open te stellen.
Dr. Lieke Werkman stelt dat de invoering van het stemrecht door vrouwen in de Gereformeerde Kerken in 1952, na een periode van lang verzet, de weg baande voor de openstelling van de ambten. In 1967 nam de synode het besluit de ambten van ouderling en diaken voor vrouwen open te stellen. In 1969 volgde de openstelling van het predikantschap. „De erkenning van de tijdgebondenheid van Bijbelteksten en de daarmee gepaard gaande grotere vrijheid in interpretatie ervan is een buitengewoon betekenisvolle stap geweest in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland”, aldus Werkman.
Anders dan in de Gereformeerde Kerken stonden voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt in de Hervormde Kerk naast elkaar. „Precies omdat men elkaar niet wist te overtuigen, duurde de discussie lang.” In de volle breedte van de Hervormde Kerk waren alle posities vertegenwoordigd, van de Nederlandse Protestanten Bond, waarin vrouwen al aan het begin van de vorige eeuw voorganger konden worden, tot de Gereformeerde Bond, die vrouwelijke ambtsdragers anno 2011 nog steeds afwijst. „De Gereformeerde Bond wijst vrouwelijke predikanten af met een beroep op de Schrift en zet zich daarmee af tegen het gelijkheidsdenken in de Nederlandse samenleving.”
Werkman constateert dat het aandeel van vrouwelijke predikanten door de jaren heen langzaam maar gestaag is gestegen. In de Protestantse Kerk in Nederland was in 2010 20 procent van de predikanten vrouw. Worden daar de emeriti en andere niet-dienstdoende predikanten van afgetrokken, dan stijgt het aandeel naar 27 procent van alle dienstdoende predikanten. Van de predikanten met een bijzondere opdracht is inmiddels 40 procent vrouw, van de gemeentepredikanten 22 procent. Het percentage vrouwelijke theologiestudenten aan protestantse ambtsopleidingen is niet precies bekend, maar overschrijdt op sommige locaties ruimschoots de 50 procent.
Ds. Judith Cooiman-Bouma, predikante van de Nederlands gereformeerde kerk te Zeist en de enige vrouwelijke predikant binnen haar kerkverband, stelt dat er binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken plaatselijk verschillend wordt gedacht over de positie van de vrouw in de gemeente. „Ik mag lang niet overal preken. Dat vind ik wel eens moeilijk.”
Ze zegt „een soort pioniersfunctie” te hebben. „Had ik niet anders moeten besluiten? Gelukkig zijn er wel goede informele contacten. Maar formeel is er nog weinig mogelijk.”