Eerste prijs Kerstverhalenwedstrijd: ”Menswording”
De bel gaat. Direct daarna het bekende gerommel met het slot. De meesten weten niet dat je de deur een klein beetje gewicht mee moet geven.
De tijd komt in beweging. Ik heb nooit begrepen hoe dat kan, dat het grauwe pakijs van de tijd ineens ontdooit zodra er iemand is. Muziek. Muziek kan dat ook, of een mooi boek soms.
Ik hoor gestommel, en de voordeur die weer in het slot valt.
Vijf januari. Vandaag is mijn verjaardag. De tijd dat ik die dag vierde is allang voorbij. Achter de meeste namen op mijn verjaardagskalender staat inmiddels een kruisje. Na vandaag zijn alle overspannen feestdagen tenminste weer voorbij – dagen die alleen maar extra smaken naar gemis.
Twee korte kloppen op de deur van de huiskamer, die vrijwel tegelijk openzwaait. Een kouvlaag brengt kleur naar binnen. Vuurrood stekeltjeshaar boven een paarse jas. Fonkelende ogen. Een nieuwe.
„Goedemorgen, meneer Kramer. Ik ben van de thuiszorg, en ik kom u vanochtend helpen. Zal ik me eerst even voorstellen? Irma de Groot. Nog de beste wensen trouwens.”
Ze steekt haar hand uit, maar één blik op mijn handen doet haar besluiten om die als groet op mijn onderarm te drukken. Haar jas straalt frisse buitenlucht uit.
Ik geneer me voor de muf ruikende, ongeschoren oude man die zich voorstelt. „Frederik Kramer, insgelijks”, mompel ik.
Ze trekt haar jas uit en hangt hem over de eetkamerstoel. Haar tas zet ze op de zitting.
Het lijkt wel of ze steeds jonger worden. Hoe oud zou ze zijn? Pittige meid, uit het goede hout gesneden, dat zie ik meteen. Mensenkennis heb ik wel gekregen – genoeg in elk geval om te weten dat ik me ook behoorlijk kan vergissen. Maar dat gebeurt me niet zo vaak.
„Ik begrijp dat u pas weer een operatie achter de rug hebt, en dat u met de feestdagen in het ziekenhuis gelegen hebt. Dat is nou ook vervelend!”
Nee maar, ze heeft zich van tevoren zowaar ingelezen. Maar mijn geboortedag is haar daarbij natuurlijk niet opgevallen. Ik erger me aan de teleurstelling die ik even voel, en glimlach.
„Ach, ik vond het eigenlijk wel prima.”
Direct heb ik spijt van wat ik zeg. Zo lijkt het wel of ik zit te hengelen om aandacht.
Ik ga verzitten en een pijnscheut beneemt me bijna de adem. „Straks bij de koffie praten we wel”, zeg ik kort, en knik naar mijn ochtendjas. „Als we eerst dit maar achter de rug hebben.”
Ze laat zich niet uit het veld slaan door mijn onvriendelijke opmerking. Opgewekt pratend loopt ze mee naar de badkamer. Oud en nieuw heeft ze bij de ouders van haar vriend gevierd. Met Kerst moest ze werken. In februari gaan ze op wintersport. Ik luister maar half.
Ze weet niet hoe afschuwelijk ik het vind om me te laten helpen met wassen en aankleden. Een groot deel van mijn schaamte ben ik inmiddels al verloren, maar nog altijd kan ik ineens een machteloze woede voelen als zo’n jonge meid mijn naaktheid ziet. Vooral als ze me door onhandigheid of gebrek aan ervaring ook nog eens extra pijn bezorgen. Soms val ik tegen ze uit, en zie ik ze schrikken. Dan komt de tijd tot stilstand en raak ik opnieuw gevangen in het ijs van een oude, eenzame man. En dan schaam ik me voor wie ik geworden ben – een schaamte die de plaats inneemt van de schaamte die ik ben kwijtgeraakt.
„Scheren kunt u denk ik zelf wel, hè?” zegt ze, terwijl ze me het apparaat aanreikt.
„Normaal gesproken wel, maar mijn elleboog…”
De reuma is een dief die iedere dag terugkomt. Hij berooft me van mijn zelfstandigheid, mijn vrijheid, mijn goede humeur… God weet dat ik het probeer, om hem buiten de deur te houden, ertegen te strijden, maar soms heb ik ineens geen weerstand meer.
Deze Irma is een goeie. Snel en routineus helpt ze me met scheren, tandenpoetsen en uitkleden. Het blijft gênant – een volslagen vreemde jonge vrouw, mijn verschrompelde mannenlichaam met de vervormde gewrichten… en toch weet zij me dat kleine beetje gevoel van waardigheid te geven. Waar zit ’m dat toch in? Zoiets is vast niet alleen een kwestie van handigheid of ervaring. Het zit vanbinnen, dat moet wel. Zo iemand heeft respect en ontzag voor het lichaam van een ander mens. Ontzag, ja, misschien is dat wel het goede woord…
„Neem me niet kwalijk, wat zei je daarnet?”
Ze glimlacht, terwijl ze me voorzichtig en snel afdroogt, nadat ze de douchekraan heeft dichtgedraaid. Ze heeft er zelfs aan gedacht om de handdoek en mijn ondergoed eerst op de verwarming te leggen.
„Ik vroeg of u nog pijn hebt van de operatie. De wond ziet er goed uit trouwens, die is mooi aan het genezen. Ze hebben netjes gehecht – dat zie ik ook wel eens anders!”
„De pijn valt mee. Niet meer dan normaal.”
Ze kijkt me onderzoekend aan en begint met de knoopjes van mijn overhemd.
Als altijd voel ik me een stuk beter zodra ik mijn kleren aanheb. In pyjama ben ik kwetsbaar, een patiënt. Soms zijn ze laat. Dan zit ik wel eens tot het eind van de morgen in mijn pyjama. Die onmacht kan me vermorzelen. Als ze ’s avonds dan ook nog eens vroeg komen om me er weer in te hijsen, kleurt alles zinloos. Ik zeg er nooit iets over. Ik ben allang dankbaar dat ik de nachtmerrie van een verpleeghuis nog voor me uit kan schuiven. Maar soms is mijn dankbaarheid te ver opgerekt. Dan woekert naast de pijn ook de opstand. Het zijn de slechtste dagen.
„U hebt sowieso veel pijn, dat kan ik aan u zien. Dan kan de pijn van zo’n operatie er zeker ook nog wel bij.” Even kijkt ze me bijna verwijtend aan, en trekt dan de trui over mijn hoofd. „Ziezo, gebeurd. Hebt u uw medicijnen al ingenomen, of hebt u nog niet ontbeten?”
Ik schud mijn hoofd. Te veel pijn vanmorgen. En geen trek.
„Bent u erg kieskeurig, of zal ik gewoon zelf wat klaarmaken? Al weet ik niet wat u in huis hebt, natuurlijk…”
Daar hou ik van. Doortastend, maar niet betuttelend. Sommigen behandelen je alsof je een lastig kind bent.
„Er is genoeg in huis. Vroeger was ik kruidenier.”
Waarom zeg ik zoiets? Wat heeft dat er nou mee te maken…
„Maak maar wat. Als er maar wel koffie bij zit.” Ik klink kortaf. Van het ene op het andere moment lijkt vriendelijkheid me te veel energie te kosten. „En zet voor jezelf ook meteen. Warme melk in de koffie graag, geen suiker.”
Langzaam loop ik met de rollator weer naar mijn stoel bij het raam. Voorzichtig laat ik me erin zakken. Voor een groot deel van de dag ben ik veroordeeld tot de elektrische stoel. Een oud grapje, dat ik al veel te vaak gebruikt heb, en waar ik Irma maar niet mee lastig zal vallen. Nog altijd geniet ik ervan, om via een paar toetsjes de meest ideale stand te zoeken om mijn pijnlijke lijf te ondersteunen.
Het douchen en aankleden hebben me uitgeput. Ik sluit mijn ogen.
„Meneer Kramer?”
De druk van een warme hand op mijn onderarm. Met een schokje word ik wakker.
Irma de Groot.
„Ik heb u maar eventjes laten slapen, want u was denk ik moe van het douchen. Ondertussen heb ik de badkamer alvast gedaan, maar nu is het echt tijd voor uw ontbijt, anders wordt het te laat voor de medicijnen.”
De prikkelende geur van verse koffie bereikt mijn neusgaten. Op het verrijdbare tafeltje vlak naast mijn stoel staat een dienblad. Uitgeperste sinaasappel. Een boterham met kaas in vier stukken gesneden. Een plak ontbijtkoek met boter en zelfs een gepeld ei op een schoteltje met een hoopje zout ernaast. Een glas water, de medicijnen in een plastic bakje. Een servet. Ze zet de mok met koffie ernaast, en kijkt me triomfantelijk glimlachend aan. Dit is er eentje met plezier in haar werk.
„Dank je wel! Wat een feestmaal…” Even ben ik bang dat ik me versproken heb, maar de hint naar mijn verjaardag is alleen voor mij.
Tot mijn verbazing heb ik trek – voor het eerst sinds de operatie. Ik drink de sinaasappelsap op en begin aan het brood.
„Is dat een foto van uw vrouw?” Ze pakt het lijstje van het dressoir, en staart aandachtig naar de oude portretfoto in zwart-wit. Mijn hart krimpt even samen.
„Wat een knappe vrouw, zeg!” De bewondering in haar stem is onmiskenbaar. „Hoe heette ze?”
Al kauwend mompel ik haar naam.
„Eva, wat een prachtige naam. Niet alleen erg mooi, maar ook vriendelijk, volgens mij. Zo iemand met lichtjes in de ogen.” Ze zet de foto voorzichtig neer en kijkt me aan.
Nu verwacht ze dat ik over mijn overleden vrouw ga vertellen. Ik stop nog een stuk boterham in mijn mond.
Ze wendt haar blik af. „Ik ga even met de was in de weer, dan kunt u rustig eten. Daarna drink ik een kop koffie met u mee, goed?” en ze loopt weg.
Ik knik, glimlach. Dit is een goede dag. Ondanks de pijn.
„Konden ze met die operatie nou niet even wachten tot na de Kerst?” Ze zit tegenover me, we drinken samen koffie.
„Eerlijk gezegd heb ik er zelf voor gekozen.”
Ze kijkt me verbaasd aan. „Hoe bedoelt u?”
„Ik wist al een poosje dat die operatie eraan kwam, en wachtte op een oproep. Het zou wel begin januari worden, hadden ze gezegd. Maar toen belden ze vijf dagen voor de Kerst op van het ziekenhuis. De operatie kon eventueel ook de dag voor Kerst, zeiden ze. Ze begrepen ook wel dat niemand met de feestdagen in het ziekenhuis wilde liggen, zeiden ze, maar ze probeerden het toch maar.” Ik neem een slok koffie. „Ze waren dan ook verbaasd toen ik direct ja zei.”
„Waarom wilde u dan wel?” Ze kijkt me recht aan.
Ik dwing een glimlach op mijn gezicht. „Nou, wat denk je? Je hoeft geen boodschappen in huis te halen voor de kerstdagen, want zo’n verblijf daar is geheel verzorgd. Plus je krijgt nog een hoop vriendelijk gezelschap op de koop toe. Wat wil een mens nog meer? En als ik eerlijk ben, was het voor mij bepaald geen straf om de kerstviering met de oudjes van de kerk af te moeten zeggen.”
Ze lacht.
„Uiteindelijk mocht ik 2 januari naar huis, dus ik heb geen last gehad van al dat vuurwerkgedoe waar ik altijd zo’n hekel aan heb. Voor het eerst sinds jaren heb ik heerlijk geslapen met oudejaarsnacht. Het was ideaal.”
Ze glimlacht, maar haar ogen staan ernstig. Ze negeert eenvoudigweg mijn verdedigingswal van luchtigheid.
„Maar hoe zien de kerstdagen er normaal dan uit voor u?”
Ik aarzel, maar haar ogen houden me vast.
„Gewoon…, net als alle andere dagen eigenlijk…, ik bedoel… Kijk, naar de kerk gaan, dat lukt al heel lang niet meer. Dus luister ik naar de radio – er is gelukkig heel veel moois. Ze organiseren ook wel dingen, en dan willen ze je best ophalen, maar ik weet het niet… Soms is dat wel aardig, maar het kost me vaak extra pijn. En altijd als je dan weer thuiskomt, is het dubbel zo stil…”
Ik voel hoe de muur begint af te brokkelen.
Ze luistert.
Ze luistert echt.
Het liefst zou ik haar nu willen vertellen van de tijd. De tijd als pakijs, waar ik soms dagenlang in vastzit. En hoe mensen als zij de tijd weer vloeibaar voor me maken. Of hoe de tijdloze Bach de tijd in beweging kan zetten. Hoe zou ze het ooit begrijpen? Ze is veel te jong. Wat weet zij van Bach, van mijn leven, van eenzaamheid… Maar het is vooral de schaamte die me weerhoudt.
„Ik heb behoorlijk wat aanloop hoor, van de thuiszorg natuurlijk, en ik heb een lieve buurvrouw, die bijna iedere dag wel even komt kijken. Die doet vaak kleine dingetjes voor me, en ze vraagt me wel eens op de koffie. Een heel hartelijk mens – al kunnen we jammer genoeg nooit heel uitgebreide gesprekken voeren, ze komt uit Polen namelijk. Haar zoon, die doet ook wel eens klusjes voor me. Iets ophangen of zo. En mijn neef natuurlijk, mijn neef uit Frankrijk, die belt me ook regelmatig…”
Ik merk dat ik ga ratelen, de stenen alweer aan het opstapelen ben.
Het is even stil.
Haar hals vult rood, en ik zie haar ogen vochtig worden. „Maar… er is dan dus helemaal niemand met wie u de kerstdagen kunt doorbrengen, meneer Kramer?” zegt ze zachtjes.
Er klinkt een zo oprechte verbazing in door, dat de woorden als heilzame balsem in mijn hart vloeien, als precies de goede harmonie in een muziekstuk. Een hoofdschuddend medelijden had ik niet kunnen verdragen.
„Nee”, antwoord ik, en het is of een last van me af valt. Ik zeg het zonder schaamte.
Ze zwijgt.
We kijken elkaar aan. Als gelijken, mens en medemens.
De tonen van een sirene dringen door de stilte, steeds harder. Even flitst het kil en blauw, en daarna sterft het geluid snel weer weg.
Met een zucht kijkt ze op haar horloge. Het moment is verbroken. Aarzelend pakt ze de lege koffiekopjes op.
„Ik moet echt door…”
Met een handgebaar wuif ik haar weg. „Ik begrijp het, het is goed”, zeg ik.
Ze werpt een blik op het dressoir, terwijl ze wegloopt. „U mist uw vrouw vast heel erg”, zegt ze nog.
Ze staat voor me. Vuurrood met paars.
„Ik moet nu gaan. Dag meneer Kramer, het aller-, allerbeste met u. En pas goed op uzelf. Misschien kom ik hier nog wel een keertje. Ik hoop het.” Ze drukt zachtjes haar hand op mijn hand.
„Dag Irma, heel erg bedankt voor alles. Je hebt me een goede dag bezorgd. En ik hoop ook dat je hier nog weer eens terugkomt.”
Plotseling drukt ze een zoen op mijn wang, en is de kamer uit.
De voordeur slaat dicht. Ze zwaait even, voor ze op de fiets stapt en wegrijdt.
Beduusd blijf ik zitten.
Tel uw zegeningen, schiet het door mijn hoofd, en onwillekeurig moet ik glimlachen. Irma de Groot. Ze heeft me veel zegeningen gebracht, sommige zelfs zonder het te weten. Vandaag is inderdaad een goede dag.
Ik zet mijn stoel rechtop en loop met de rollator naar het dressoir. Voor de vertrouwde zwart-witfoto blijf ik staan. Eva… Ik glimlach opnieuw. Breeduit.
Ik staar naar het oude, al zo lang gekoesterde portret van Ava Gardner, mijn jeugdidool. Ooit kreeg ik de foto van een vriend, die met zijn ouders naar Amerika was geëmigreerd. Daar is hij na een halfjaar overleden, en de foto is zowel een aandenken aan hem, als aan de onvergetelijke vergeten Ava Gardner…
Vandaag, precies op mijn verjaardag, is een oude droom uit mijn jeugd in vervulling gegaan. Vandaag was ik voor even met haar getrouwd – dankzij een thuishulp met lichtjes in haar ogen.
Ik begin hardop te lachen, en de tijd vloeit.
Oordeel jury:
Een verhaal dat ontroert! Naturel geschreven, zonder sentiment maar met authentieke gevoelens. Het verhaal bevat mooie beelden („de tijd vloeit”). Het verhaal is in balans en van begin tot eind subtiel geschreven. Door de goede opbouw raakt het verhaal de lezer op onverwachte momenten. De auteur biedt geen goedkope oplossingen. Het kerstelement ”vrede op aarde” krijgt een onverwachte invulling voor zowel de lezer als de hoofdpersoon. Bovendien wordt het motief tijd ook nog eens gethematiseerd. Kortom: Een juweel van een verhaal, in een mooie, licht literaire stijl geschreven.