Eervolle vermelding: ”Vlechten”
Ik wist dat ik het zou doen. Als de telefoon nog één keer overging zou ik weggaan, de kamer uit, de gang door naar de lift. Maar het werd eindelijk stil. Ik ademde uit met een zucht, had niet eens gemerkt dat ik tijdelijk in een standbeeld was veranderd. De eerste keer had ik direct opgelegd. De tweede keer nam het antwoordapparaat het over. Het geluid van haar stem hing nog in de kamer. Niet meer zo licht als vroeger, er was een rauwe ondertoon in gekomen. Van sigaretten, drank? Wie zou het zeggen. Ik was in ieder geval de laatste die daar een antwoord op kon geven. Twintig jaar was een kwart van een mensenleven. In die tijd kon een baby geboren worden en opgroeien, werd een hardwerkende jonge vrouw een nog harder werkende moeder, stierven grootouders en ouders, en soms, per vergissing, een kind. Hoe zou ik dan na zoveel tijd de verandering in haar stem kunnen verklaren?
Het leek wel gisteren dat ik ’s morgens vroeg haar lange steile haren kamde, een scheiding in het midden aanbracht en met rappe vingers twee vlechten maakte. Een ochtendritueel waarbij ze niet stil kon staan, zodat ik moeite had een fatsoenlijk kapsel te produceren. En dan dat stemmetje, dat maar snaterde over school, de meester of Greet, haar beste vriendin. Nee, die stem van net was daar niet mee te vergelijken. Het was dat ze haar naam noemde, anders had ik niet geweten wie het was.
Ik voelde me licht in mijn hoofd en liep naar het aanrecht om koffie te zetten. Nog steeds moest ik wennen aan het kleine oppervlak van mijn leefwereld. Maar gaandeweg sleten mijn voeten een spoor in de vloerbedekking, van het bed naar de stoel bij het raam. Van de stoel naar het keukenblok in de andere kamerhoek en vice versa. Een steeds terugkerende dans voor één persoon. Gelukkig had ik een eigen toilet en douche, want delen met anderen was ik ontwend. In het piepkleine halletje stond de rollator die Marjolein en Evert voor me hadden aangeschaft. Je brak er je benen bijna over.
Terwijl ik wachtte tot de koffie klaar was, ging de telefoon opnieuw. Mijn hart tuimelde naar beneden en ik hield me vast aan het aanrecht. Van weglopen was geen sprake. Drie keer, vier keer, toen schakelde hij over op het antwoordapparaat.
„Mam, neem je even op? Ik ben het. Marjolein.”
Ik hoorde weer die ongeduldige klank in haar stem, zoals vaker de laatste tijd. Eerst koffie, dan belde ik wel terug. Soms verlangde ik naar de vrijheid die je vroeger had, zonder telefoon. Of naar de tijd dat er geen haan naar kraaide als je hem niet opnam. Maar Evert had zonder overleg een antwoordapparaat geïnstalleerd, zodat ik verplicht was om op elk telefoontje te reageren.
De geur van koffie verspreidde zich heilzaam door de kamer toen ik inschonk. Daar ging niets boven. Dat was vroeger al zo. Ik zag de aluminium koffiepot, die op het fornuis stond te pruttelen, nog voor me. Het hele gezin schaarde zich op zondagmorgen na de ochtenddienst rond de keukentafel. De kleintjes kregen kinderkoffie, met meer melk dan koffie. De groten mochten meedoen met de volwassenen. Jij was een kleintje, ik één van de groten. Tien jaar scheelden we. Ik vlocht niet alleen je haren, maar haalde je uit bed en hielp je met wassen en aankleden. Op zaterdag schrobde ik jou, Dirk en Corry, schoon in de teil in de bijkeuken. Ik heb het er wel eens met je over gehad. Over die zaterdagavonden. Jij vertelde hoe je na die wasbeurt behaaglijk in je pyjama chocolademelk dronk. Ik weet alleen nog de berg schoenen die op me te wachten stond, een verzameling die met het jaar groeide en die voor de zondag gepoetst moest worden. Daarna had ik moeite om het zwarte smeer van mijn handen te krijgen.
Het was je eerste zin waardoor ik in een reflex de telefoon neerlegde daarstraks.
„Ger, ik moet je iets belangrijks vertellen.” Dat waren letterlijk je woorden. Ik kende ze in allerlei toonaarden en was er in de loop van de jaren allergisch voor geworden. Want ”belangrijk” betekende, ter meerdere eer en glorie van jezelf. Je hele loopbaan heb ik gevolgd. Vanaf het moment dat je als eerste meisje in ons gezin en in het dorp mocht doorleren, tot aan de dag dat je als rechter beëdigd werd. Dat was een glorieuze dag voor jou. Wat was ik trots op je. Tot het moment waarop bleek dat je ons, je simpele familie, niet bij het diner achteraf had uitgenodigd. Geen blijdschap, maar schaamte namen we mee naar huis. Het was voor mij het punt waarop ik afhaakte en niets meer met je te maken wilde hebben.
En nu, na twintig jaar radiostilte, ineens dit telefoontje. Uitgerekend vlak voor kerst. Meestal kreeg ik alleen een kaart waarop je nooit naliet te vermelden welke hotemetoot je nu weer had uitgenodigd voor het kerstdiner. Of zou dat de reden zijn? Dat je fanclub zo was uitgedund dat ik, je oudste zus, nu weer mocht opdraven.
Een klop op de deur haalde me uit mijn gedachten.
„Ja”, riep ik.
Marjolein kwam half struikelend over de rollator de kamer binnen. Ze had rode wangen van de kou. Haar dikke haar dat achterop haar hoofd in een wrong gedraaid was, zat nog slordiger dan anders. Onder haar openhangende winterjas kon ik één van haar creaties zien die ze wonderlijk genoeg grif verkocht aan verschillende kledingboetieks. Ze had sinds kort een behoorlijk inkomen wat me iedere keer als ik haar zag verbaasde. Inwendig was ik trots op haar, maar dat liet ik niet merken. Ze zou er maar zelfingenomen van worden.
„Mam, waarom nam je net de telefoon niet op? Ik was doodongerust. Ik wist dat je thuis moest zijn.”
Ze ging op het puntje van een van de twee fauteuils zitten en keek me doordringend aan.
„Heb je ook telefoon gehad van tante Ria?” vroeg ze toen. „Eerlijk zijn, mam.”
„Ja, ja. Maar ik heb direct opgelegd.”
Marjolein zuchtte.
„Wordt het niet eens tijd om die kinderachtige ruzie achter je te laten? Je bent vijfenzeventig. Nu kan het nog.”
Ik zweeg. Wat wist ze er eigenlijk van? Van de pijn dat niemand je op waarde schatte. Om niet te kunnen doen wat je het liefst zou willen in je leven. De oneerlijkheid dat de één in een gezin werd behandeld als een prinses en de ander als de eerste de beste dienstmeid. Het was iets wat ik haar niet kon uitleggen omdat ik me er voor schaamde.
„Tante Ria belde niet voor niets. Ze heeft te horen gekregen dat ze ernstig ziek is. Waarschijnlijk wordt dit haar laatste kerst. Ze wil dolgraag dat het goed komt tussen jou en haar. En ik vind dat je haar een kans moet geven.”
Ik kromp in elkaar bij het woord ”kans”. Ria had in haar leven de ene kans na de andere gehad. Het was net als in het sprookje van Vrouw Holle, zij had alle goud over zich heen gekregen, ik de pot met pek. En het enige wat ik wilde was rust; geen verstoring van het zorgvuldig opgebouwde leven dat ik leidde.
„Nee.” Ik hoorde zelf hoe bot en onvriendelijk het klonk.
Marjolein beet op haar lippen. Ze wendde haar blik af en zei niets.
Het zwijgen duurde voort en trok een muur tussen ons op.
„Wil je koffie?” vroeg ik op het laatst.
„Nee, ik ga.”
Bij de deur draaide ze zich om.
„Waarom kun je niet eens één keer de minste zijn, mam? Wil je gelijk hebben of gelukkig zijn?”
Afwachtend stond ze in de deuropening. Zelf enig kind, had ze het grote gezin waar ik uitkwam altijd geïdealiseerd. Alsof we één grote, gezellige vriendenclub waren met zijn twaalven. Dat rooskleurige beeld had ik nooit bijgesteld.
Ik sloeg mijn ogen neer om de teleurstelling in die van haar te ontwijken. Ze draaide zich om en vertrok, zonder te groeten.
Ernstig ziek was ze dus, mijn kleine zusje. Dat kon alleen maar kanker zijn. De duistere kant van het leven had haar uiteindelijk toch bij de kladden gekregen. Ik was nog niet zo diep gezonken dat ik me over haar ongeluk verheugde. Daarvoor wist ik teveel van de ellende die kanker teweegbracht. Berts ziekbed tien jaar geleden was ontluisterend geweest, hoewel hij geestelijk helder bleef. Hij stelde op het eind ook die vraag aan mij. In iets andere bewoordingen, maar de strekking was hetzelfde.
Wil je gelijk hebben of gelukkig zijn?
Maar wat als je gelijk hèbt. Want dat was buiten kijf. Ik was slecht behandeld door mijn ouders, door mijn zus, door het leven, en door God. Dat ik daar onder leed begreep niemand. Ik wist best dat mijn broers en andere zussen mij bitter en onverzoenlijk vonden. Ze gingen diepgaande gesprekken met mij liever uit de weg. De paar halfhartige pogingen om Ria en mij weer bij elkaar te brengen had ik direct afgekapt.
Voorzichtig stond ik op zodat mijn pijnlijke knieën zich langzaam konden strekken. De koffie was koud geworden. Energie om nieuwe te zetten had ik niet meer.
Het is drie uur. Ik zit in mijn stoel bij het raam. Sinds vanmorgen zijn de minuten omgekropen. Mijn hersenen maken overuren. Mijn gedachten vliegen heen en weer tussen vroeger en nu. Het lijkt alsof ik stilsta in de tijd. Alsof alles samenkomt op dit moment. Het maakt me duizelig en verward. Als de telefoon gaat grijp ik hem vast als een reddingsboei.
„Hé omi, ik heb een uur vrij. Wil je een oliebol of een appelflap bij de thee.”
„Gezellig Joost, doe mij maar een appelflap.”
„Tot zo!”
Ik blijf nog even zitten en geniet van het vooruitzicht dat hij zo komt, met slungelige ledematen en net zo ongecompliceerd als zijn opa. Buiten hoor ik een kind hard ”mamma” roepen. Voor ons vermaak is er een park aangelegd achter het bejaardencentrum, met vijvers en een kinderboerderij. Achter mijn raam op de tweede verdieping zit ik eerste rang. Ik kijk graag naar de mensen die er komen. Zelfs nu is het druk, al ligt de sneeuw in een dikke donslaag over de struiken en het gras. Een moeder trekt haar dochtertje, een pop in een roze skipak, op een sleetje achter zich aan. Een vader neemt zijn angstige zoontje op de nek zodat de dwerggeitjes met hun hebberige snuitjes niet bij hem kunnen komen. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend die liefde en aandacht. Maar dat is het niet.
Mijn gezicht wordt ineens nat. Tranen druppen op mijn handen die gevouwen in mijn schoot liggen. Ik huil niet alleen om mezelf. Diep in mijn binnenste voel ik het. Er is nog een sprankje liefde en bewogenheid dat zich roert voor dat meisje van vroeger, voor het kleine zusje met de vlechten. Omwille van haar zal ik me gewonnen geven.
Oordeel jury:
Een levensecht en realistisch verhaal over een existentieel thema: ”Wil je gelijk hebben of gelukkig zijn.” Goede eerste alinea, raadselachtig begin. De auteur houdt het klein, pakt niet groot uit, waardoor de concentratie van de lezer wordt vergroot. Ze heeft zich goed ingeleefd. Het is een verhaal over bitterheid en teleurstelling, en over het feit dat desondanks een zekere zachtheid je kan overkomen. De auteur biedt geen goedkope oplossingen, maar wel perspectief.
Punt van kritiek: Iets te veel stof voor een verhaal van deze beperkte omvang.