Lachen en huilen bij bevrijding Westerbork
Voor tienduizenden werd de hoop er de grond in geboord. Maandag werd de bevrijding van Kamp Westerbork herdacht, 65 jaar geleden. „Had ik jullie maar even gezien. Daar heb ik zoon verdriet van.”
Stemmige pianoklanken komen maandagmiddag uit boxen langs een pad op het terrein van voormalig kamp Westerbork. Een stoet van honderden mensen loopt in de uitbundige lentezon naar Nationaal Monument Westerbork. Velen dragen een keppeltje.
Op plaquettes langs het pad staan fragmenten uit oorlogsbrieven. „Lieve kinderen, treurig dat wij jullie zoo moeten schrijven, maar wij moeten zich er maar in schikken (…) Had ik jullie maar even nog gezien. Daar heb ik zoon verdriet van. Opa is ook goed. Hij heeft stampot gegeten.”
En: „Lieve Jo, nog even van hier de laatste groeten. Sinds twee dagen ben ik in Drente en morgen gaan we verder. Ik heb goede moed en de hoop, gauw bij mijn verloofde te kunnen zijn.”
Nerveuzer
Voor velen was Kamp Westerbork een voorportaal van de dood. Niet minder dan 107.000 mensen –veelal Joden, maar ook Sinti en Roma– werden tussen 1942 en 1945 vanuit Westerbork gedeporteerd naar een van de concentratiekampen, zoals Auschwitz. Slechts 5000 van hen overleefden. Op 12 april 1945 bevrijdde het Canadese leger 876 gevangenen in Kamp Westerbork.
Tegenover honderden toehoorders vertelt Riek Levie (1929) over de spanning begin april 1945 toen bleek dat de bevrijders Kamp Westerbork waren genaderd. Zelf zat ze er sinds 16 oktober 1944 gevangen. „Er kwamen berichten dat de bevrijders voor het Oranjekanaal (vlak bij Kamp Westerbork, red.) lagen. De Duitse kampleiding werd nerveuzer. Dit leidde ertoe dat op de avond van 11 april de Duitse manschappen stomdronken gevoerd werden, elkaar op vrachtwagens hesen en samen met hun officieren vluchtten.”
Onveilig
De gevangenen in Kamp Westerbork konden echter niet zomaar in vrijheid hun weg gaan. „Het was veel te gevaarlijk om het kamp te verlaten. Rondom werd hevig gevochten. De omgeving was in alle opzichten volkomen onveilig. De Canadezen zaten nog voor het Oranjekanaal, terwijl de Duitsers overal konden zitten. Het was een heel rare gewaarwording om zonder bewaking te zijn en nog niet van de vrijheid te kunnen genieten.”
In de middag van 12 april konden de gevangenen hun bevrijders in de ogen zien. „Het gerucht deed de ronde dat de Canadezen al bij de boerderij waren op twintig minuten lopen van het kamp. Toen was er geen houden meer aan. Iedereen rende in de richting vanwaar de bevrijders moesten komen om ze te verwelkomen. Het was een overweldigend gezicht om de mensen op de tanks te zien klimmen om het leger te begroeten. De soldaten begonnen met het uitdelen van sigaretten en chocola. Het was natuurlijk lachen en huilen tegelijkertijd. Er kwamen heel wat emoties los.”
Nog konden de gevangenen niet meteen hun weg gaan. „We mochten het kamp niet verlaten. Diezelfde avond stonden er weer mannen op de wachttorens, nu waren het manschappen van de Binnenlandse Strijdkrachten. Die hadden informatie dat er in het kamp mensen waren die met de Duiters geheuld hadden.”
Lied
Rabbijn Ies Vorst (1938), die in 1943 in Kamp Westerbork terecht kwam en later Bergen-Belsen overleefde, verhaalt hoe hij als klein jongetje in 1943 onbekommerd een Hebreeuws liedje aanhief. Spelend in het zand „bij het prikkeldraad”. Het was een lied vol blijheid, aldoor gezongen. ”Wat gelukkig zijn wij.” Hoe bitter was de werkelijkheid. „In beestenwagens” werden kampgenoten weggevoerd.
„Wil toch, o God”, spreekt de rabbijn, „ten goede gedenken de kinderen en allen die Westerbork zijn omgekomen en in vernietigingskampen zijn doodgeknuppeld, verbrand, gewurgd, vergast, levend zijn begraven.”
De rabbijn spreekt het kaddisj uit, een van de Joodse gebeden. „Wilt U nu zichtbaar, herkenbaar, merkbaar zijn.”
Het „menselijk waarom” klinkt, bij de vernietiging van „opa’s, oma’s, zoons, dochters, neven, nichten”, verhaalt Ies Vorst: „Zovelen vragen zich af: Waar was Jij in die kampen? Er is geen antwoord. Rest ons niets anders dan Uw naam te heiligen. U Die in de hogere hemel vrede maakt, wilt u ook op aarde vrede maken.”
Even later is het stil op Kamp Westerbork.
G. M. van Dijk-Kooiker uit Nijeveen: „De herdenking in kamp Westerbork was plechtig. Mijn vader, Jan van 56, en mijn broer Roelof van 23, zijn in 1944 in dit kamp vermoord. Vader en Roelof zijn door NSB’ers verraden. Via Diever en Assen kwamen ze in Westerbork terecht. Onze hele familie zat in het verzet. Ik ging met bonkaarten naar ’s Hertogenbosch, Hilversum, Utrecht. Ons huis in Nijeveen was een doorstroomadres. We hadden piloten in huis. We
hielpen onderduikers. Op een gegeven moment moesten we het huis uit. Deze dagen gaan mijn gedachten altijd terug. Dan komt er weer van alles boven. Ik heb nog nooit naar een oorlogsfilm gekeken. Als ik die Duitse laarzen zou horen stampen, dan zou ik er al genoeg van hebben.”
Igo Galema (23), student aan de Rijksuniversiteit Groningen: „Ik volg een college over Auschwitz. De herdenking hier op het Kamp Westerbork is heel indrukwekkend. Het is allemaal zo immens. Iedere poging om alles wat hier gebeurd is onder woorden te brengen, is denk ik ijdel.
Op zo’n herdenking worden allerlei stukjes voorgelezen. Maar die toespraken doen nog steeds nauwelijks recht aan alles wat hier gebeurd is.
Het verhaal van de Joodse rabbijn is me wel bijgebleven. Hij vertelde over een 5-jarig jongetje dat een Hebreeuws liedje zong. En dan blijkt aan het eind van het verhaal van de rabbijn dat hijzelf dat jongetje was.
Het is vanmiddag zulk mooi weer. Net had ik het er even met iemand over. Dat maakt deze herdenking extra paradoxaal.”
Tamme Leemburg (50) uit Groningen: „Het is heel goed dat deze herdenking in kamp Westerbork wordt gehouden. Dat moet tot in lengte van dagen doorgaan. Deze gruwelen mogen we nooit meer vergeten. Er is nog zo’n intense pijn. Ik kon me vanmiddag af en toe niet goed houden. Ik merk hier dat er nog een hoop van ons, joden, over zijn. We zijn niet allemaal van de kaart geveegd.
Mijn oma is vergast in Auschwitz, op 3 september 1944. Harmke Bos-Croese. Ze was nog maar 32 jaar.
Mijn moeder begon pas aan het eind van haar leven te praten over de verschrikkingen. Ze zei me: „Jij moet het doorvertellen.” Als klein meisje kreeg ze een briefje van haar moeder. „Ik ben onderweg met de trein. Doe de groeten aan iedereen.” Oma dacht dat ze terug zou keren.”