Cultuur & boeken
Steen onder de wielen van de geschiedenis

„Dat wat we niet tegen de wereld konden schreeuwen, hebben we onder de grond gestopt… Wat zou ik er graag bij zijn als die geweldige schat wordt opgegraven en de waarheid zal uitschreeuwen tegen de wereld. Zodat de wereld alles zal weten. Zodat degenen die het niet hebben overleefd blij kunnen zijn, en wij ons dan als veteranen met medailles op de borst gespeld kunnen voelen.”

In het getto van Warschau werkten tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n zestig Joden aan de vorming van een ondergronds archief, dat tot doel had de velerlei aspecten van het alledaagse Joodse leven tijdens de Duitse bezetting op papier te zetten. De medewe
In het getto van Warschau werkten tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n zestig Joden aan de vorming van een ondergronds archief, dat tot doel had de velerlei aspecten van het alledaagse Joodse leven tijdens de Duitse bezetting op papier te zetten. De medewe
De woorden die de 19-jarige David Graber op 2 augustus 1942 in het Joodse getto van Warschau toevertrouwde aan het papier, verdwenen met talloze andere documenten in een van de tien blikken die hij kort daarop, in gezelschap van Israël Lichtenstein, zou begraven onder de kelder van de school aan de Nowolipkistraat 68. Een ander deel van de ‘schat’ werd in februari 1943 op ongeveer dezelfde plek verborgen; een derde deel volgde twee maanden later.

Samen met een zestigtal anderen werkte Graber destijds aan de vorming van een ondergronds archief, dat tot doel had de velerlei aspecten van het alledaagse Joodse leven tijdens de Duitse bezetting op papier te zetten. Het idee daarvoor was ontstaan nadat de nazi’s in oktober 1940 de 400.000 Joden van Warschau –30 procent van het totaalaantal inwoners– had samengedreven op een oppervlakte van 2,4 procent van de Poolse hoofdstad: het Joodse getto. De medewerkers van het geheim archief tooiden zich met de naam ”Oneg Sjabbat”, Vreugde van de Sabbat, omdat de ”broederschap” altijd op zaterdagmiddag bijeenkwam voor haar wekelijkse besprekingen.

Ringelblum

De wens van Graber om na de oorlog bij de opgraving van de schat aanwezig te zijn, werd niet verhoord. Slechts drie leden van Oneg Sjabbat waren nog in leven toen in september 1946 de graafwerkzaamheden naar het archief begonnen. Zonder hun inspanningen zouden de kostbare documenten wellicht nooit meer aan de oppervlakte zijn gekomen.

Het eerste deel van het archief werd door de onderzoekers al snel gevonden. Helaas kwamen niet alle documenten ongeschonden uit de blikken tevoorschijn aangezien er water in was gelopen. Dat gold niet voor de inhoud van de twee aluminium melkbussen, het tweede deel van de schat, waarop Poolse bouwvakkers in december 1950 stuitten. Van het laatste deel werd niets meer teruggevonden dan een paar verschroeide bladzijden van een dagboek dat was bijgehouden door Shmuel Winter, een rijke zakenman die in het getto had geholpen geld voor Oneg Sjabbat bij elkaar te krijgen.

Hoewel veel materiaal verloren ging, bevatte het archief van Oneg Sjabbat nog altijd zo’n 35.000 documenten waar naoorlogse historici hun tanden in konden zetten. Een van hen is de Joods-Amerikaanse hoogleraar Samuel D. Kassow, die zich meer dan tien jaar lang boog over de verslagen, interviews, reportages, brieven, dagboekfragmenten, foto’s en talrijke andere stukken uit het archief. Dat resulteerde in een kloek werk, ”Who will write our history”, waarvan in Nederland een vertaling verscheen bij uitgeverij Balans. In ruim 600 pagina’s doet Kassow het volledige verhaal van het geheime Joodse gettoarchief uit de doeken.

Veel bladzijden ruimt Kassow daarbij in voor het leven van Emanuel Ringelblum, de drijvende kracht achter het geheime archief. Al vanaf zijn jonge jaren spant de in 1900 in Oost-Galicië geboren Jood zich tot het uiterste in om het lot van zijn volk in Polen te verbeteren. Aangezien de talentvolle historicus niet hoeft te rekenen op een fatsoenlijke post aan de universiteit, steekt Ringelblum al zijn energie in het werk voor de Linkse Poale Zion, een partij die slechts een marginale rol speelt in het Poolse politieke landschap vanwege haar (onhaalbaar) streven om diaspora en zionisme, Jiddisch en Hebreeuws, secularisme en religie onder de paraplu van het marxisme met elkaar te verzoenen.

Menukaart

Als geestelijke erfgenaam van de historicus Simon Dubnow, die in 1891 de Joden van Oost-Europa opriep hun eigen geschiedenis te documenteren en bestuderen, was Ringelblum van mening dat geschiedenis niet slechts een zaak is van geleerden alleen, maar van de gehele (Joodse) massa – een opvatting die duidelijk is terug te vinden in het Oneg Sjabbatarchief.

Alle aspecten van het dagelijks leven werden in kaart gebracht; niet alleen de (bekende) verhalen over de Duitse wreedheden, ook de sociale geschiedenis van het getto, de economie (lonen, prijzen, smokkel), het religieuze leven, het lot van kinderen en jongeren, de rol van vrouwen, het leven op straat, het aanzien van het getto, gaarkeukens, meningen over de toekomst van het Joodse volk enz. Daarbij schuwden de medewerkers van het archief gevoelige thema’s niet. Corruptie, Joodse onverschilligheid tegenover het lijden van anderen in het getto, het brute optreden van de eigen politie, Oneg Sjabbat documenteerde alles – tot aan de menukaarten in de restaurants.

Naarmate de tijd vorderde en het besef onder de Joden doordrong dat de nazi’s uit waren op hun totale vernietiging, kreeg het archief echter steeds meer tot doel bewijsmateriaal te verzamelen voor de Duitse misdaden. „Dit verslag moet als een steen onder de wielen van de geschiedenis worden opgeworpen om haar tot stilstand te brengen…”, aldus de schrijfster Gustawa Jarecka.

Het boek van Kassow is te veelomvattend om alles binnen het bestek van dit artikel de revue te laten passeren. De vraag waarom de Joden zich zo gewillig naar de slachtbank lieten leiden, het achterwege blijven van massaal verzet, de verhouding tussen Joden en Polen, ‘goede’ en ‘foute’ Duitsers, het zijn allemaal thema’s waarop Ringelblum en de zijnen –en in hun kielzog Kassow–ingaan.

Ramp

Van de lezer wordt wel enig doorzettingsvermogen gevraagd. Met name de eerste hoofdstukken van het boek, waarin Kassow uitgebreid ingaat op het politieke klimaat in Polen ten tijde van het interbellum zijn taai en vereisen de nodige voorkennis. Toch verdient deze monumentale studie het, tot de laatste bladzijde te worden uitgelezen. Al was het alleen maar omdat –om de woorden aan te halen van de historicus Isaac Schiper in het concentratiekamp Majdanek– „onze ramp de ramp van de hele beschaafde wereld is.”

N.a.v. ”Wie schrijft onze geschiedenis: Het dramatische verhaal van het verborgen archief uit het getto van Warschau”, door Samuel D. Kassow; uitg. Balans, Amsterdam, 2009; ISBN 978 94 600 3010 9, 632 blz.; € 35,-.


Uit een ondergronds archief

„De indruk die deze registratie (tijdens een massadeportatie in september 1942, DT) naliet was gruwelijk, een gruwelijkheid die gesymboliseerd werd door de kinderen van één, twee jaar, die op een bank midden op straat om hun moeder zaten te huilen, terwijl Joden met bloedend hart voorbijliepen en het afgrijselijke tafereel huilend aanzagen. De Duitsers hadden dit waarschijnlijk opzettelijk zo gedaan. Ze hadden de kinderen kunnen weghalen, maar dat deden ze niet. Integendeel: ze zorgden dat de Joden het zagen en leden.”

„„Nee”, zei de Duitse beul. „Dit ‘hoofd’ telt niet. Ik heb dat mormeltje doodgeschoten. En wie ik doodschiet, telt niet als ‘hoofd’. Dus ik heb nog steeds één ‘hoofd’ van je te goed. Ga er een vangen of je zult het bezuren.” De Joodse klootzak ging zonder een woord te zeggen weg en haalde een vijfde ‘hoofd’.” (Over een Joodse politieman die tijdens een razzia nog één persoon tekortkwam voor zijn quotum en met een klein kind naar de SS was gesneld.)

„Bovendien –en dit is, God verhoede, geen hetze tegen alle Joodse vrouwen– heb ik het volgende met eigen ogen gezien. Naast de etalage van een warenhuis, waarin taartjes, wijnen, sterke drank, druiven en andere delicatessen werden tentoongespreid, lag het lijk van een Jood van ongeveer dertig jaar oud. Het was geheel naakt. Het was een waarschijnlijk ironisch toneel… Dit weerhield goedgeklede dames er niet van langs het lijk te lopen, de winkel binnen te gaan en weer naar buiten te komen met pakken vol lekkernijen waarvan een fractie, als het aan de hongerlijder was geschonken, had voorkomen dat deze Jood de hongerdood was gestorven.”

„In de stilte heeft het geschreeuw van een hongerig bedelaarskind een hartverscheurend effect, en hoe ongevoelig je ook bent geworden, uiteindelijk gooi je toch een stuk brood naar beneden. Als je dat niet doet, zul je geen rust hebben… Het gebeurt vaak dat bedelende kinderen ’s nachts op straat sterven. Kort geleden hoorde ik van een verschrikkelijk tafereel op Muranowstraat 24, waar een zesjarige bedelaar een hele nacht op sterven heeft gelegen. Hij was zelfs niet meer in staat naar het stuk brood te kruipen dat iemand hem vanaf het balkon had toegegooid.”

Onder de vrouwen bevond zich de twintigjarige mejuffrouw Lustig, die niet alleen in Thuszcz maar in de hele streek beroemd was om haar schoonheid. Ze probeerde in een van de wagens te stappen, maar de Wachtmeister liep op haar af en schreeuwde: „Joden horen niet zo mooi te zijn.” Hij trok haar van de wagen en schoot haar dood.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer