Parels liggen in de diepere wateren
Het geestelijke leven behoort op een eenvoudige, ongekunstelde manier naar buiten te komen, las drs. J. H. van Doleweerd instemmend in het boekje ”Pastorale vingerwijzingen” van ds. A. van Brummelen.
Achttien jaar geleden kocht ik een eenvoudig boekje. Het bevatte twintig pastorale vingerwijzingen, in de loop van de tijd geschreven door ds. A. van Brummelen en uitgebracht in een deeltje in de Reformatiereeks.
Een goed fundament. ”Pastorale vingerwijzingen” bevat eenvoudige, bezonnen schrijfseltjes over het leven met God. Het zijn geestelijke overpeinzingen over de belangrijkste geloofswaarheden, met op de achtergrond de portretten van godvrezende mensen. Zoals Marrie uit het kleine huis onder aan de dijk, waar altijd de Bijbel op tafel open lag. Gerrit en Jaantje, broer en zus aan de zandweg, waar ook jongeren kwamen die om onderwijs verlegen waren. De oude man die worstelde met de zielen van de onbekeerde gemeenteleden en de stille christen die in zijn kamer zat voor een open Bijbel en hardop zei: „Schijn maar Heere dwars door mij heen. Er is altijd meer te reinigen dan ik mij voorstellen kan.”
Gods genade is geen abstractie. Hij voltrekt zich in het concrete leven van mensen. Het geestelijke leven behoort op een eenvoudige, ongekunstelde manier naar buiten komen, ontsproten uit de echtheid van ons hart en leven.
Het boekje is een pleidooi voor het mediteren in de stilte, met Gods Woord. Alleen in de kalmte van een godsdienstige stemming, in de vrede van de verzoening met God, in de rust van de ongestoorde overpeinzingen gebeurt het dat het ware licht in de ziel schijnt en de zachte stem van de Geest des vredes gehoord wordt.
Mediteren, mits op de juiste wijze beoefend, is een medicijn tegen een vluchtige en oppervlakkige blik op de wereld, de tijd en de gemeente. De parels in de zee worden niet aan de oppervlakte gevonden. Ze zijn te vinden in de diepere wateren van de Schrift. En wanneer wij tot de Schrift komen, laten wij alle engte en benauwdheid ver achter ons.
Arbeiders in het Woord moeten niet alleen de tijdgeest, maar ook het mens-zijn doorzien. Er kan gemakkelijk scheefgroei ontstaan. Het godsdienstige leven behoort het natuurlijke, dagelijkse leven te doortrekken. Het genadeleven heeft betrekking op de hele mens, niet alleen het emotionele leven ten koste van het leven van de wil en het verstand. Te vaak wordt het puur gemoedelijke leven meer geschat dan het leven der gehoorzaamheid. Bekering vraagt om gehoorzaamheid, een weinig geliefkoosd woord. Beschikbaarheid voor God en Zijn dienst is een belangrijk kenmerk in het leven der genade, al vindt de gereformeerde leer als het gaat over de heiligmaking niet zo veel aanhang.
En hoe komt het dat voor een ervaren oog veel christenen een merkwaardig verdorde indruk maken en het leven van hun ziel in dodelijk ernst is ondergegaan? Komt dat niet door een gebrek aan openheid, aan gedachtewisseling? Openheid is nodig voor een goede economie van het innerlijk leven. Wie nooit over zichzelf spreekt, wordt een sfinx. Zo’n mens wordt ondoorzichtig. Gemeenschap, zielsopenheid naar de ander is nodig, het opbiechten, het belijden van de misdaden aan elkaar. Vele zonden worden aan elkaar nooit beleden. Al die spinnenwebben hangen daar nog in onze ziel als in een oude rommelschuur. Zondoorschenen christenen moeten wij zijn.
Brakel
Van Brummelen verwijst veel naar Wilhelmus à Brakel. Wie Brakel hanteert, leert nadenken. Niet dat hij Brakel het einde van alle tegenspraak vindt. De Schrift alleen is het hoogste beroep. Maar Brakel bezat een praktische zin. Hij wist de Schrift toe te passen op het gewone leven. Bij Brakel is van alles te leren over een gedurige afwisseling van teruggang en vooruitgang van het geestelijke leven en hoe de Geest des Heeren gebruikmaakt van ieders karakter. Tal van tekenen van Gods liefde en wijsheid liggen als glinsterende sporen achter ons. Tot vertroosting en onderricht. En gebruikt God in de regel geen gewone, minder in het oog vallende middelen om iets tot ontkieming en wasdom te brengen?
Van Brummelen heeft geen dikke boeken geschreven. Maar wat hij schreef, was gerijpt. Wat hij anderen adviseerde –het is een goede zaak enig onrijp ooft een tijdlang in de kelder te laten liggen– bracht hij zelf in de praktijk. Het inmiddels beduimeld uitziende boekje heeft nog niets aan zeggingskracht ingeboet. Een boek als een peddeltje om tegen de stroom van de godsdienstige en seculiere tijdgeest in te roeien. Een stimulans om het snoeimes te hanteren en de weelderige onkruidplanten van het uitwendige leven weg te snijden, zodat het innerlijke godsdienstige leven er niet door overwoekerd wordt. Een aansporing om met potlood, liniaal en aantekenboekje klassieke werken van godvruchtige theologen te doorgraven. Voor mij dient het nog steeds als een klein pastoraal handboek, aan tijd noch plaats gebonden.
De auteur is als missioloog en toeruster werkzaam voor de Zending Gereformeerde Gemeente en docent aan de hbo-opleiding van de Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO). Dit is het zevende deel in een serie waarin mensen schrijven over een boek dat bijzondere indruk op hen maakte.