Antwoord op crisis in catechese
Augustinus had in zijn tijd te maken met uitdagingen die veel lijken op de onze: crisis in de catechese en verleiding van de gnostiek. Twee werken van de kerkvader die ingaan op dit onderwerp onderstrepen zijn verrassende actualiteit.
Augustinus (354-430) was een hartstochtelijk waarheidszoeker die letterlijk van het ene filosofische stelsel in het andere tuimelde totdat hij de waarheid van het christelijk geloof ontdekte. Vele jaren was hij aanhanger van het manicheïsme, een gnostische waarheidsreligie die destijds het karakter had van een wereldkerk. Door de nadruk op innerlijke verlichting en kennis (=gnosis) werd de in Perzië ontstane beweging aantrekkelijk voor jonge intellectuelen.
In het boek ”De moribus ecclesiae et de moribus manichaerorum” (De leefwijze van de kerk en de leefwijze van de manicheeërs) waarvan nu voor het eerst een Nederlandse vertaling op de markt komt, gaat de op dat moment nog jonge Augustinus het debat aan met deze manicheeërs.
In het eerste boek verantwoordt hij de leefwijze van ”katholieke” christenen door vooral de samenhang te benadrukken tussen de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament. In het tweede boek worden de morele opvattingen van de manicheeërs uiteengezet en weerlegd. Augustinus beticht de manicheeërs van grootspraak en eigendunk, van onoprechte vasten- en onthoudingspraktijken waarmee eenvoudige christenen werden bedrogen.
Gelukkige leven
Het boek begint met een samenvatting van het gelukkige leven waar volgens Augustinus alle mensen naar (moeten) streven. Zoals het lichaam zijn leven en kracht van de ziel ontvangt, zo vindt de ziel haar hoogste geluk in God. De liefde is de voornaamste deugd die naar het gelukkige leven leidt. Beide testamenten in de Bijbel stemmen hierin ook overeen. Augustinus hekelt het ondeskundig en respectloos uitvaren van de manicheeërs tegen het Oude Testament en de wet, tegen het -wat hij noemt- verminken van de Schrift. Beide testamenten zijn één, omdat God één is. De harmonie van de beide Schriften wijst op de redding van de zielen en de weg tot geluk. Al overheerst in het Oude Testament de vrees, in het Nieuwe Testament voert de liefde de boventoon, zo voegt Augustinus eraan toe.
Behalve de eenheid van de Schrift, voert Augustinus ook het gezag van de Rooms-Katholieke Kerk aan als bewijs van de christelijke waarheid. Hij vergelijkt de christelijke kloostergemeenschappen in steden en woestijnen met de praktijken van de manicheeërs, zodat de lezer het verschil ziet tussen schone schijn en oprechtheid, tussen „de sirenen van het bijgeloof en de haven van de ware godsdienst.” Christenen hebben de vergankelijkheid vaarwel gezegd, maar hun houding was zodanig dat ze er alleen (innerlijk) niet aan gebonden waren.
Augustinus keert zich tegen de manicheïsche opvatting dat het kwaad een zelfstandige substantie is, en stelt daartegenover dat kwaad een niet-zijn is: het gaat in tegen de natuur, maar het bezit zelf geen enkele (zelfstandige) natuur. Kwaad is een beroving van het zijn, het heeft geen essentie, maar is een aantasting van het zijn.
Uitvoerig besteedt Augustinus aandacht aan de manicheïsche opvattingen over de drie zegels: het zegel van de mond (waarmee manicheeërs zich onthouden van vlees en wijn), het zegel van de handen (waarmee zij zich onthouden van het doden van planten en dieren) en het zegel van de schoot (waarmee zij zich onthouden van het huwelijk).
Augustinus hekelt de huichelachtigheid van de zogenaamde uitverkorenen onder de manicheeërs; hun leefwijze is „volstrekt onwaar, tegenstrijdig en dwaas.” „Er worden zo veel zware zonden in uw leefwijze ontdekt, dat als iemand met enig talent ze allemaal wilde aanklagen, hij met elke fout afzonderlijk minstens een boek zou kunnen vullen.”
De titel ”God zoeken met de zinnen?” is subtiel gekozen. Tegenover de manicheïsche idee dat glanzende kleuren, aangename geuren en zoete sappen in allerlei gewassen erop duiden dat daarin delen van God aanwezig zijn, wijst Augustinus op het belang van zorgvuldige en gemeenschappelijke Bijbellezing als voornaamste bron om God te leren kennen. De kernopvatting van Augustinus is dat het leven niet door uiterlijke praktijken en regels wordt geheiligd of door het contact van de zintuigen, maar door de innerlijke houding, en vooral door de liefde. Dat is de band waardoor de mens weer kan terugkeren tot God en waardoor hij gelijkvormig wordt aan God.
Augustinus definieert het ware geluk als het kennen van God. „God blijft daarom over. Als we Hem zoeken, leven we goed. Als we Hem bereiken, leven we niet alleen goed maar ook gelukkig.” Goed leven is God liefhebben, en wie God bemint, heeft zichzelf lief en de naaste. Augustinus wijst op het tweede gebod dat God aan de mens geeft, namelijk om zijn naaste lief te hebben als zichzelf. „U bemint uzelf echter op een heilzame manier, als u God meer dan uzelf bemint. Zoals u dus met uzelf handelt, zo moet u ook handelen met uw naaste, dat wil zeggen: ervoor zorgen dat ook uw naaste God met een volmaakte liefde bemint. U bemint uw naaste immers niet als uzelf, als u zich niet inspant om de ander te brengen tot het goed waarnaar u zelf streeft. Dat is immers het enige goed dat niet beperkter wordt wanneer allen samen met u daarnaar streven.”
Goed onderwijs
Catechese is een groot probleem voor veel voorgangers tegenwoordig. Augustinus boog zich in zijn tijd al over de vraag hoe je goed catechetisch onderwijs kon geven, hoe je leerlingen kunt prikkelen en motiveren en hoe je contact is met je hoorders. Hij geeft op verzoek advies aan een zekere Deogratias in Carthago, die regelmatig gevraagd werd om catechese te geven. Deze stuitte op vragen: hoe moet ik mijn hoorders boeien? Hoe kan ik mijn eigen verveling en tegenzin overwinnen? Hoe ga ik om met leerlingen die niet gemotiveerd zijn?
Augustinus schreef daarop een boekje over onderwijs bestemd voor catechumenen. Zij kwamen doorgaans uit een christelijk gezin, waren niet gedoopt en konden daarom niet aan de eucharistie (avondmaal) deelnemen. Catechumenen stroomden in Augustinus’ tijd in veel gevallen niet door naar de doopkandidaten. Velen bleven liever ongedoopt, omdat ze dan gevrijwaard waren van de boete (de huidige tucht). Zij konden zich op het sterfbed laten dopen, waardoor ze alsnog in aanmerking dachten te komen voor de hemel.
Het geschrift ”De catechizandis rudibus” is gericht op de dagelijkse praktijk. Augustinus doet een voorstel om de kernverhalen te kiezen die belangstellenden prikkelen en stimuleren tot het geloof. Zelfs al hebben leerlingen geen goede motivatie, hij veroordeelt hen niet, maar probeert aanknopingspunten te vinden en duidelijk te krijgen waarom iemand christen wil worden. „Geloof is namelijk geen zaak van uiterlijk vertoon, maar van innerlijke overtuiging.” Ook is het belangrijk om te kijken waar de leerling zich bevindt. Maak niet de fout om je verhaal te leggen in een hart dat daar nog niet klaar voor is, stelt de kerkvader.
Augustinus geeft een realistisch beeld van de kerk. Er zijn velen die onchristelijk en onfatsoenlijk leven, zo waarschuwt hij de beginnelingen, maar weet ook dat er tal van goede christenen zijn, „authentieke burgers van het hemelse Jeruzalem.”
Heel praktisch gaat Augustinus in op de frustratie van de leerkrachten. De vraag is: „Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iemand met plezier godsdienstonderwijs geeft? Want hoe meer hij dat kan, des te prettiger is hij om naar te luisteren. Dát is de belangrijkste zorg.”
Augustinus neemt de hele Bijbel door, gemotiveerd door de gedachte dat de leermeester een korte samenvatting moet geven van de belangrijkste verhalen van de Schrift. Kern is opnieuw de liefde, die het onderwijs moet doorstralen. „Hoe meer genegenheid we voelen voor de mensen voor wie we spreken, des te vuriger willen we dat zij aanvaarden wat ze aangereikt krijgen voor hun heil!”
Aan het slot doet Augustinus nog een poging om het christendom in een kwartier uit te legen, een soort modelbetoog over de christelijke leer. Dat is: een grootse en waarachtige gelukzaligheid is de heiligen beloofd. Alle tastbare dingen gaan voorbij, alle praal van de wereld, maar van deze ondergang, dat wil zeggen, van eeuwige bestraffingen, wil God door Jezus Christus de mensen bevrijden.
Hype
Beide boeken laten een kerkvader zien die onderwerpen aan de orde stelt die niet aan actualiteit hebben ingeboet. De verleiding van een gnostische stroming als het manicheïsme is heden ten dage onverminderd sterk, als we zien de hype rond apocriefe evangeliën en esoterische stromingen. En wat Augustinus zegt over de inleiding in het christelijk geloof en hoe de leerstof aan jongeren en niet-christenen overgebracht moet worden, is nog steeds inspirerend. Meelopers en slecht gemotiveerden waren er ook al in zijn tijd. Het mooie van Augustinus is dat hij nieuwelingen positief tegemoet wil treden, maar dat hij wel voortdurend de motivatie stimuleert. Het komt erop aan dat het hart van de hoorder wordt geraakt. „En zijn we eenmaal verbonden met hun hart, dan lijkt de stof ook voor ons nieuw.”
N.a.v. ”God zoeken met de zinnen? De leefwijze van de kerk en de leefwijze van de manicheeërs”, door Aurelius Augustinus; ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Elly Houtsma, Marijke Nota-Renders en Hans van Reisen; uitg. Damon, Budel, 2008; ISBN 978 90 5573 853 3; 192 blz.; € 24,90;
”Goed onderwijs. Christendom voor beginners”, door Aurelius Augustinus; ingeleid, bezorgd en vertaald door Vincent Hunink en Hans van Reisen; uitg. Damon, Budel, 2008; ISBN 978 90 5573 861 8; 216 blz.; € 19,90.