De Westerschelde is het enige water in Nederland dat nog in open verbinding met de zee staat. Er hebben altijd zeehonden in geleefd, maar rond 1960 kwamen ze hier niet meer voor.
Dit had te maken met de jacht, die tot die tijd legaal was. De zeehond werd als concurrent van de vissers gezien en mocht gevangen worden. In 1961 werd deze praktijk een halt toegeroepen. Toen werd de zeehond beschermd. Voor de Westerschelde kwam de maatregel te laat: de jacht had het aantal dieren gedecimeerd en toenemende vervuiling zorgde voor de rest. De laatste jaren maken de zeehonden echter een comeback. Deskundigen schatten dat er nu zo’n 50 tot 100 exemplaren leven. Ondanks de toename gaat het nog lang niet goed.
Veel jonge dieren redden het niet. De grootste vijanden van tegenwoordig zijn het intensieve scheepvaartverkeer en het watertoerisme. Er leven twee soorten zeehonden in de Westerschelde: de gewone zeehond en de grijze zeehond. De laatste is te herkennen aan zijn spitse snuit.
De zeehond is een snelle zwemmer: hij haalt ongeveer 30 kilometer per uur. Per dag verorbert een volwassen dier ongeveer 5 kilogram vis. Hoewel de zeehond onder water goed kan zien, spoort hij vis met zijn gevoelige snorharen op. De paartijd is in augustus. In juni en juli het jaar daarop worden de jongen, bij eb, op een drooggevallen zandplaat geboren.
Enkele uren daarna, als het water stijgt, moeten ze al kunnen zwemmen. Foto: vijf gewone zeehonden op de Middelplaat, een zandbank voor de kust van Terneuzen. Meestal is er één zeehond die de omgeving goed in de gaten houdt tegen oprukkend of, zoals in dit geval, overvliegend gevaar. Foto RD, Henk Visscher