Embryo bezield en daarom beschermwaardig
Een embryo heeft geen ziel, maar is wel beschermwaardig, aldus dr. A. A. Teeuw (RD van woensdag). Drs. C. Sonnevelt en mevr. T. W. Sonnevelt-Kraaijeveld zijn het oneens met het eerste gedeelte van deze stelling. Als een embryo onbezield is, hoe kan dan op den duur nog van beschermwaardigheid gesproken worden?
De conceptie is niet „de eerste steen van een nieuw bouwwerk” of „het fundament van nieuw menselijk leven”, maar het begin van een mens. Of beter nog: de bevruchting is reeds het begin. De conceptie is immers niet meer dan de innesteling in de baarmoederwand van wat reeds is samengesmolten in de ontmoeting van een man en een vrouw. In dat kleine wezen zitten reeds alle bouwstenen van zijn of haar persoonlijkheid, al het genetisch materiaal dat de mens maakt tot wat hij is en zijn zal.We wijzen in dit verband slechts op de woorden van David: „Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen” (Ps. 51:7). De man naar Gods hart belijdt dat hij en alle mensen zondaar zijn vanaf hun allereerste begin. Met andere woorden: zo ver wij teruggaan staan wij schuldig voor Gods aangezicht; niet slechts vanaf onze geboorte of vanaf een willekeurig tijdstip na de conceptie, maar vanaf de conceptie zelf.
We stellen zomaar enkele vragen aan de hand van Psalm 51 en Efeze 2: Zou Gods toorn werkelijk rusten op iets dat slechts ”beginnend leven” is in de eerste maanden van zijn bestaan? Als een embryo in die tijd nog geen ziel heeft, hoe kan dat klompje cellen dan „een kind des toorns” (Ef. 2:3) genoemd worden, „reeds van het uur van zijn ontvangenis af”? Strafwaardigheid heeft toch te maken met aansprakelijkheid? En kan ”een stukje weefsel in de baarmoeder” aansprakelijk zijn als het (nog) onbezield is?
Vogelvrij
Teeuw wil ondanks alles vasthouden dat menselijk leven vanaf de conceptie beschermwaardig is, ook al is het onbezield. Hij fundeert die beschermwaardigheid niet in de aanwezigheid van een ziel maar in „het feit dat de mens naar het beeld van zijn Schepper is geformeerd (Gen. 9)”. Maar de Bijbel leert toch dat het beeld Gods primair met de ziel te maken heeft? Juist dát maakt toch het onderscheid uit tussen mens en dier (Gen. 1:25-27)?
Als een embryo nog geen ziel heeft, en dus ook nog niet versierd is met het beeld Gods, waaraan ontleent het dan zijn beschermwaardigheid? Als een mens aanvankelijk nog slechts een onbezielde ”mens in wording” is, is hij dan nog wel mens in Bijbelse zin? Wordt hij dan ten diepste niet vogelvrij?
Een debat over het al dan niet bezield zijn van een beginnend embryo kon een halve eeuw geleden nog plaatsvinden vanuit een gemakkelijke leunstoel. Met de abortuswetgeving en medische en wetenschappelijke mogelijkheden van vandaag kan dat niet meer. Alles wat we over beginnend menselijk leven zeggen heeft gevolgen voor de praktijk. Wij menen dat juist christenen een machtig wapen hebben tegenover hen bij wie kinderen in de moederschoot niet veilig zijn: de overtuiging dat een mens mens is vanaf de bevruchting en de conceptie.
Ongetwijfeld wil dr. Teeuw de beschermwaardigheid van het embryo overeind houden. Maar met zijn betoog heeft hij wel een flinke poot onder zijn stoel doorgezaagd. Hoe lang blijft zo’n stoel nog staan?
De auteurs zijn respectievelijk predikant en huisvrouw en oud-verpleegkundige.