Ambt is geen ambacht of professie, maar roeping
Drs. K. Hofstede kan niet inzien waarom alleen academici predikant zouden kunnen zijn. Het ambt is geen ambacht of professie, maar toch veelmeer een roeping?
Graag wil ik reageren op het artikel van Dekker en Prosman dat woensdag op deze pagina stond. Zij stellen dat het toelaten van hbo’ers tot het ambt van predikant een ramp betekent voor kerk en theologie. Dit lijkt niet eenvoudig te beargumenteren, en dit blijkt ook wel uit de drie zaken die naar voren worden gebracht. De eerste twee argumenten gaan in op prognoses van het Sociaal en Cultureel Planbureau, alsmede het al dan niet consistent en consequent handelen van de Protestantse Kerk in Nederland.Het derde argument is echter interessanter, omdat hierin naar voren wordt gebracht dat naar de mening van Dekker en Prosman de essentie van het predikantschap ligt in de verkondiging van het Evangelie, en dat hiervoor kennis van de grondtalen, kerkelijke traditie, dogmatiek enzovoort noodzakelijk is. De relatie tussen deze argumentatie en de noodzakelijkheid van louter academici als dienaar des Woords wordt in het artikel naar mijn mening echter niet voldoende duidelijk gemaakt. Overigens ben ik het eens met de heren dat we de discussie niet op basis van economische gronden of pragmatisme moeten voeren, maar dit betekent niet automatisch dat theologische gronden volstaan.
Andere criteria
Het lijkt mij dat we dit heikele punt ook anders kunnen benaderen. De profeten in het Oude Testament en de apostelen in het Nieuwe Testament hebben geen vragen gekregen over een opleiding, vakbekwaamheid, kennis en kunde. De voorbeelden zijn talrijk. We hoeven maar te denken aan Mozes, die uitriep: „Wie ben ik…?” (Ex. 3:11) en met eigen kunde niet ver kwam. Ook Jesaja heeft het uitgesproken: „Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben” (Jes. 6:5), maar ook hierin heeft de Heere betoond niet het verstand aan te zien maar het hart, en Jesaja moest mede dientengevolge zeggen: „Zie hier ben ik, zend mij henen” (Jes. 6:8). Ook Paulus zou wellicht als voorbeeld kunnen dienen.
Natuurlijk is geen enkele vergelijking geheel sluitend, maar je kunt toch wel zeggen dat er vanuit Bijbels perspectief bezien geheel andere criteria bestaan: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes (…) en gij zult Mijn getuigen zijn” (Hand. 1:8). Wanneer er mannen zijn met een hbo-opleiding die van Christus willen getuigen en in de dienst van God willen arbeiden, moeten wij die wegen niet afsnijden. Laten we de discussie niet theoretiseren. Het is toch een geestelijke zaak?
En als we de vraag omdraaien, zou het dan toch ook niet zo zijn dat degene die van harte begeert in Zijn dienst te staan, juist ook Gods Woord onderzoekt, de grondtalen bestudeert, aandacht heeft voor de kerkelijke traditie enzovoorts? Het ambt is geen ambacht of professie, maar toch veelmeer een roeping?
Opleidingsbarrières
Dat bovenstaande niet volledig is en onbeschreven meerdimensionale spanningen bevat, is evident. Toch denk ik wel te kunnen zeggen dat dit perspectief een grote plaats in de discussie en uiteindelijke afwegingen verdient.
Samenvattend zou ik willen zeggen dat er grote behoefte bestaat, zowel binnen als buiten de Protestantse Kerk in Nederland, aan mannen die Gods Woord in waarheid, getrouwheid en liefde willen verkondigen, zonder dat hier opleidingsbarrières worden opgeworpen. Misschien moeten de theologen er eens over nadenken hoe dit ondersteund en gepraktiseerd kan worden.
De auteur is registeraccountant.