Christenen hoeven niet bang te zijn voor verdwijnen christelijke feestdagen
De ontkerkelijking in Nederland gaat onverminderd door. De kerken hebben duidelijk aan gezag ingeboet en hebben nauwelijks nog invloed op de normen en waarden van hun leden. „Laat staan op die van de Nederlandse bevolking.”

Het zijn enkele conclusies uit het rapport ”God in Nederland”, waarvan het KRO-NCRV-programma Kruispunt zondag een samenvatting naar buiten bracht. Het volledige onderzoek verschijnt in het boek ”God in Nederland 1966-2024”, dat op 25 april wordt gepresenteerd tijdens een symposium, georganiseerd door het HDC Centrum voor Religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daar is ook de expositie ”God in Nederland MMXXV” te zien, over de geschiedenis van onderzoek naar religieuze en niet-religieuze opvattingen van Nederlanders.
Het onderzoek ”God in Nederland” werd voor de zesde keer uitgevoerd. Eerder gebeurde dat in 1966, 1979, 1996, 2006 en 2015. Dit keer stond de vraag centraal hoe Nederlanders met elkaar samenleven en hoe geloof daarin wel of niet een rol speelt.
Ontkerkelijking
De resultaten van het onderzoek, eind vorig jaar uitgevoerd onder ruim 2000 mensen, laten zien dat het proces van ontkerkelijking nog altijd doorgaat. In 2015 behoorde nog een kwart van de Nederlanders van zeventien jaar en ouder tot een christelijke kerk, maar in 2024 is dit gedaald naar 19 procent.
De ontkerkelijking treft vooral de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Als geheel blijven de zogenoemde kleine orthodoxe protestantse kerken redelijk stabiel. Het gaat dan om onder andere de Hersteld Hervormde Kerk, de Nederlandse Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten en allerlei evangelische en pinksterkerken.
De ontkerkelijking treft vooral de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland
Nederlanders lezen minder in de Bijbel en bidden neemt verder af. Ook zien steeds minder mensen zichzelf als een „gelovig mens”. Terwijl in 2015 nog 42 procent van de bevolking in God of een hogere macht geloofde, is dit in 2024 gedaald naar 36 procent. Ruim een op de drie Nederlanders gelooft dus in het bestaan van God of „iets hogers”.
De onderzoekers –de Nijmeegse godsdienstsociologen Joris Kregting en Paul Vermeer en de Amsterdamse hoogleraar Fred van Lieburg– zien onder kerkleden juist een lichte toename van geloof. Dat komt omdat „minder gelovige kerkleden” zijn vertrokken, waardoor de overgebleven groep „als geheel geloviger is geworden”. Daarmee wordt de groep kerkleden vanzelf wat behoudender: „Zij geloven vaker in God of een hogere macht en onderschrijven vaker traditionele, christelijke geloofsovertuigingen aangaande de Goddelijke natuur van Jezus Christus, de Bijbel als Gods Woord of het geloof in een leven na de dood.”
Ook een opmerkelijk resultaat: de generatie Z (geboren tussen 2001 en 2007) staat positiever tegenover kerk en geloof dan de voorgaande generatie Y (geboren tussen 1986 en 2000). Zo beschouwt 27 procent van generatie Z zich als gelovig, tegenover 22 procent bij de generatie daarvoor.
Samenbindend
De opstellers van het rapport ”God in Nederland” onderzochten ook de samenbindende kracht van religie en de kerken. Voor Nederlanders is de sportclub de belangrijkste „sociale ontmoetingsplaats”. Zo geeft 41 procent van de bevolking aan daar minimaal maandelijks andere mensen te ontmoeten. Kerkelijke en levensbeschouwelijke groepen staan, met 12 procent, op de tweede plaats. Daarmee zijn het „nog altijd belangrijke ontmoetingsplaatsen”, schrijven de onderzoekers.
Kerken leveren daarnaast veel vrijwilligers en donateurs, zo blijkt uit het rapport. Van de totale Nederlandse bevolking is 17 procent actief als vrijwilliger voor een niet-kerkelijke of niet-religieuze organisatie, maar van de rooms-katholieken en leden van de PKN is dit respectievelijk 22 en 25 procent. Orthodoxe protestanten zijn echter niet vaker vrijwilliger dan de gemiddelde Nederlander.
De kerken leveren relatief gezien ook meer donateurs. Zo doneert 24 procent van de Nederlanders geld aan niet-kerkelijke of niet-religieuze doelen, maar van de rooms-katholieken, de PKN-leden en de orthodoxe protestanten is dit respectievelijk 30, 33 en 39 procent.
Feestdagen
Christenen hoeven er voorlopig niet bang voor te zijn dat de christelijke feestdagen van de nationale kalender verdwijnen. Een ruime meerderheid van 59 procent van de Nederlandse bevolking is voor het behoud van christelijke feestdagen als nationale feestdagen en 26 procent wil deze feestdagen behouden en aanvullen met enkele niet-christelijke feestdagen. „Het afschaffen van christelijke feestdagen is een echt minderheidsstandpunt, ook onder niet-kerkelijken. Slechts 5 procent van de bevolking is voorstander van het afschaffen van christelijke feestdagen.”
De onderzoekers concluderen dat Nederlanders geen concrete invloed van de kerken op het openbare leven of de politiek willen. „Maar ze hechten wel waarde aan de presentie van de kerken en het vieren van christelijke feestdagen als concrete uitingen van de Nederlandse identiteit. Ook op deze meer abstracte wijze dragen de kerken bij aan de sociale cohesie van de Nederlandse samenleving.”
Liberaler
Het rapport ”God in Nederland” gaat ook in op de normen en waarden van de Nederlandse bevolking. Die worden steeds minder door de kerken en het christelijk geloof gevormd. „De kerken hebben duidelijk aan gezag ingeboet en hebben nauwelijks nog invloed op de normen en waarden van de kerkleden, laat staan op de normen en waarden van de Nederlandse bevolking.”
Enkel op de normen en waarden van de leden van de kleine orthodoxe protestantse kerken, en in mindere mate op de normen en waarden van de leden van de PKN, hebben de kerken nog enige invloed. En dan alleen rond onderwerpen als abortus, euthanasie, relaties of homoseksualiteit.
Nederlanders hechten sterk aan individuele zelfbeschikking en zijn door de jaren heen steeds liberaler of progressiever geworden. Ze laten zich minder gelegen liggen aan kerkelijke standpunten. Hoe denkt de bevolking bijvoorbeeld over abortus en homoseksualiteit? „Op een schaal van 1 (nooit gerechtvaardigd) tot 10 (altijd gerechtvaardigd) duidt een gemiddelde score voor alle Nederlanders van 7,9 aangaande abortus en van 8,7 aangaande het hebben van een lesbische of homoseksuele relatie erop dat deze kwesties breed geaccepteerd worden.”
Vooral de leden van de kleine orthodoxe protestantse kerken zijn met een gemiddelde score van 3,8 aangaande abortus en 4,2 aangaande homoseksuele relaties aanmerkelijk minder liberaal of progressief. Verder blijken ze ook iets behoudender te zijn als het gaat om bijvoorbeeld ongehuwd samenwonen: van de orthodoxe protestanten vindt 49 procent dit niet toegestaan, tegenover 90 procent van alle Nederlanders.
Godsdienstvrijheid
Nederlanders vinden vrijheid van godsdienst een belangrijk grondrecht, maar ze maken wel onderscheid tussen verschillende religieuze uitingen. Zo vinden vrijwel alle Nederlanders (96 procent) dat mensen vrij moeten zijn om religieuze diensten bij te wonen, maar minder dan de helft (44 procent) wil het dragen van „religieuze kleding” op het werk toestaan.
De dalende kerkelijke betrokkenheid leidt in ieder geval niet tot het uiteenvallen van de Nederlandse samenleving of tot moreel verval, stellen de onderzoekers. „Maar met name als het gaat om individuele zelfbeschikking is er wel sprake van een groeiende tegenstelling of wellicht zelfs polarisatie in de samenleving tussen een seculiere en vrijzinnige meerderheid en een (orthodoxe) protestantse minderheid.”