De vliegende deur in zicht: „Zeearend is telkens weer een cadeau”
Hier een tjiftjaf, daar een torenvalk, verderop een veldleeuwerik. In natuurgebied Hellegatsplaten spot boswachter Arjan Versprille de ene na de andere vogel. Met zijn ogen én oren.

We hebben haar in de peiling. „Prachtig!” roept boswachter Arjan Versprille opgetogen, de verrekijker aan zijn ogen. De zon komt op, het is kwart voor negen, graadje of acht boven nul. Het pad langs het riet is zompig. Vogels tjilpen.
Ongenaakbaar zweeft de kanjer zo’n honderd meter boven de velden nabij het Zuid-Hollandse Ooltgensplaat. Traag klapwiekend met haar imposante vlerken. Bijnaam: vliegende deur. Spanwijdte: 2,4 meter.
Een zeearend. Daar kijken we naar, deze kraakheldere maandagmorgen in het moerassige natuurgebied Hellegatsplaten. „Dit is voor mij nog steeds een cadeau!” geniet Versprille, turend naar de voorbijvliegende vogel.

In het ongeveer 250 hectare grote natuurgebied bivakkeert al jaren een broedpaar zeearenden. „Je kunt met name aan de staart zien dat het een volwassen dier is. De zeearenden zijn slimme vogels. Je ziet ze soms weken niet. Ze verbergen zich langs riet en bos.”
In de verte vliegen honderden brandganzen omhoog. Vluchtend voor de klauwen van de zeearend. „Ze is nu flink aan het jagen.”
Warmere streken
Versprille, boswachter op Goeree-Overflakkee en in de Hoeksche Waard, geniet van het ontluikende groen. We lopen over modderige paden, in een wereld van watertjes, rietkragen, wilgen, berken en bramenstruiken. De in het Zeeuwse Krabbendijke wonende boswachter is gespitst op vogels. Met zijn ogen én oren. Om de haverklap onderbreekt hij zijn betoog. „Ik hoor een havik roepen”, vertelt hij dan. Of: „Kijk, daar hangt een veldleeuwerik in de lucht.” En: „Een tjiftjaf! Die is net uit warmere streken deze kant op gekomen om te broeden.”
Vanuit de houten vogelkijkhut Kluut hebben we zicht op een meertje waar gakkende brandganzen rondzwemmen. „De ganzen vertrekken eind april naar Rusland om daar te broeden.” Bergeenden wroeten met hun snavel in hun eigen veren. „Als die eenden niet eten, verzorgen ze zich of ze slapen.” Een witte kwikstaart, een rank vogeltje, pikt in de bodem. „Die haalt insectjes uit het natte wier.”

Versprille, behorend tot de reformatorische kring, vertelt dat hij vaak onder de indruk is van Gods schepping. Zo staat hij verbluft over het vermogen van de roerdomp om zich te verschuilen. „Die reigerachtige vogel heb ik afgelopen jaren maar een paar keer zien vliegen. Tussen het riet valt de roerdomp door zijn schutkleur amper op.”
Hij maakt een golvende beweging. „Tot mijn verbazing deint de vogel bij wind zelfs mee met de wuivingen van het riet.”
Kraai
Op Hellegatsplaten, gelegen langs de autoweg N59 die Goeree-Overflakkee doorkruist, houden zo’n 25 fjordenpaarden en 90 heckrunderen het gras kort. Versprille wijst op een grazend rund. „Mooi hoe dieren samenwerken. Zo pikken spreeuwen insectjes, als voedsel, uit de vacht van een rund.”

De boswachter snapt best dat bijvoorbeeld boeren niet altijd zitten te wachten op ganzen die het voorzien hebben op hun akkers. Toch wil hij „vanuit liefde voor Gods schepping” elk dier liever „positief” benaderen. „Neem de kraai. Zeker vroeger had die een negatief imago. Vanuit bijgeloof dachten mensen dat de zwarte kraai onheil bracht. Maar ik zie de vogel als een nuttige aasopruimer, een vuilnisman. De kraai vreet bijvoorbeeld aangereden en dode hazen op.”

Niet iedereen is begaan met de schepping. Vlak voor de rondleiding op Hellegatsplaten deponeert Versprille rondslingerend afval in een zak. „Het doet mij pijn als mensen hun rommel van zich af gooien. Pas hoorde ik van ds. J. de Kok, predikant in de Gereformeerde Gemeenten, een mooie uitleg over het bouwen en bewaren van de aarde. Hij verbond het woord ”bewaren” met drie zaken: bewaken, observeren en er zorg voor dragen. Zo moeten we met de natuur omgaan.”
De zon speelt met de nevel. Vanuit een meidoorn in de vochtige duinvallei kiest een roofvogel het luchtruim. „Een torenvalk, een van de kleinste roofvogels. Prachtig vogeltje.”
