Hoe reformatoren gebedsstof voor biddag bieden
„Heere, leer ons bidden”, vragen de discipelen. Waarop Jezus hun het Onze Vader voorzegt (Luk. 11:1-4). Eeuwen later reiken ook de reformatoren materiaal aan waarmee de voorganger en de gewone man hun gebeden kunnen vormgeven. Gebedsstof te over, in het zicht van biddag.
Dit verhaal is ook te beluisteren via onderstaande player.
Wat moet je bidden aan het begin van de dag? Welke woorden kies je als je aan tafel schuift en een zegen wilt vragen over de maaltijd? En wat zeg je na het eten? En als je ’s avonds de dag met de Heere wilt afsluiten, welke vorm is dan gepast?

Menig vader kan het als een druk ervaren: in de kring van het gezin steeds weer voor te moeten gaan in het gebed. Durft hij eigen woorden te kiezen aan het begin van de maaltijd? Of kiest hij voor de woorden van het Onze Vader? En erna? Een vrij gebed? Of de vaste woorden van het gezang dat tussen de ”Eenige Gezangen” staat: „O HEER, wij danken U van harte/ voor nooddruft en voor overvloed”? Of is het de gewoonte in het gezin dat ieder op aangeven van pa z’n hoofd buigt en in stilte bidt – waarbij het keelschrapen van het hoofd van het gezin het signaal is dat ieder geacht wordt klaar te zijn?
Ook van menig predikant of dienstdoende ouderling is het bekend dat hij opziet tegen de gebeden die hij in de samenkomst van de gemeente moet uitspreken. Vind maar eens de goede woorden om namens de gemeente het aangezicht van de Heere te zoeken. Hoe zul je bidden voor de nood in de wereld, voor de zorgen in de kerk, voor de overheid, voor de dingen die in de eigen gemeente spelen?
En wat te denken van het onderwijs? Elke dag weer, als meester of juf, de kinderen voorgaan in gebed: aan het begin van de dag, voor de lunch, bij de start van de middag, aan het einde van de schooldag. Hoe voorkom je dat je steeds dezelfde woorden bezigt?
Volkstaal
Deze vragen zijn niet nieuw. In ieder geval spelen ze ook in de tijd van de Reformatie in de 16e eeuw. Juist in zo’n overgangsfase, als er veel oude vormen en tradities ongeldig worden verklaard, rijst de vraag: hoe dan wel? Luther bijvoorbeeld zorgt er in 1526 in Wittenberg voor dat de liturgie in de kerk niet langer in het Latijn maar in het Duits plaatsvindt. En dus moeten er liederen, formulieren en gebeden in de volkstaal komen.
Calvijn doet in Genève even later precies hetzelfde. Al in 1536 schrijft hij in de eerste versie van zijn ”Institutie” dat de openbare gebeden in de kerk in de volkstaal moeten gebeuren, „zodat zij door iedereen in de gehele vergadering kunnen worden verstaan”. Want, schrijft hij, „het komt erop aan dat zij geschieden tot opbouw van de gehele gemeente. Een geluid dat men niet kan verstaan, levert daartoe geen enkele vrucht op.”
Hier speelt natuurlijk op de achtergrond de situatie zoals die aan het begin van de 16e eeuw in West-Europa gebruikelijk is: in kathedralen, kerken, kapellen en kloosters wordt veelvuldig gebeden, maar meestal in het Latijn. Voor de gewone man zijn het misschien bekende klanken, maar of hij ze verstaat? Hooguit mag de leek een keer instemmend ”Amen” mompelen.
Daar ageert Calvijn tegen: iedereen moet in de kerk mee kunnen doen, is zijn devies. Vandaar dat hij al direct aan het begin van zijn hervormingswerk in Genève werk maakt van het ontwikkelen van gebeden voor de eredienst. Zodat enerzijds voorgangers een handvat hebben voor de verschillende gebedsmomenten in de dienst, terwijl anderzijds de gewone man die ook een uitgave van zo’n dienstboek heeft aangeschaft, het Frans mee kan lezen en bidden.
Gebedsmomenten
Over de gebedspraktijk thuis heeft de reformator eveneens zo z’n ideeën. Ook daarover schrijft hij al in 1536 in zijn ”Institutie”. We hebben de opdracht om zonder ophouden te bidden, zo spreekt hij de apostel Paulus na. Maar vanwege onze zwakheid is het toch goed om „hulpmiddelen” en „prikkels” te hebben om het gebedsleven vorm te geven. Daarom is het goed als ieder voor zich „bijzondere uren” vaststelt „die niet zonder gebed verlopen en waarin de gehele geneigdheid van het hart geheel en al daarop gericht is”, aldus de reformator. Concreet? Bij het opstaan, voordat je aan het werk gaat, voorafgaand aan de maaltijd, na het eten en wanneer we ons weer ter ruste begeven.
Vijf vaste gebedsmomenten dus, die als een rode draad door de dag lopen. Interessant is dat Calvijn in 1545 achter in de Franse versie van zijn catechismus voor de kinderen precies voor deze vijf momenten van de dag een gebedstekst aanbiedt: bij het opstaan, voordat je naar school gaat of je aan de studie zet, voor het eten, na het eten, voor het slapengaan. Je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen, moet de reformator gedacht hebben. Laat de jeugd deze teksten maar vanbuiten leren, dan weten ze wat ze zeggen kunnen als ze hun knieën buigen.
De Geneefse collectie van vijf wordt overigens gaandeweg uitgebreid. Zo verschijnen er ook gebeden om te gebruiken voordat iemand aan het werk gaat, voordat de Schrift geopend wordt, na het beluisteren van een preek, voor het ziekenbezoek, en om voorbede te doen voor gelovigen in gevangenschap. In totaal achttien teksten, evenzoveel handreikingen om het bidden op allerlei momenten vorm te geven.
Getijdendiensten

Ook in andere centra van de Reformatie krijgen gelovigen gebedsteksten aangereikt. Zo verschijnt in 1563 in de Duitse regio de Palts niet alleen de Heidelbergse Catechismus, maar ook de uitgave ”Christliche Gebet”. Daarin zijn voor de christelijke huisvaders gebeden bijeengebracht, voor gebruik in gezin en kerk. Het gaat om dezelfde soort gebeden als in Genève: voor ochtend en avond, voor bij het eten, en gebeden voor en na de preek.
Interessant is dat in de kerkorde van de Palts die later dat jaar verschijnt de gebeden voor ochtend en avond worden gekoppeld aan dagelijkse gezamenlijke gebedsmomenten aan het begin en het eind van de dag. Momenten van een halfuur, waar de Bijbel gelezen en uitgelegd wordt en waar –geknield– gebeden wordt: het voorgegeven morgen- of avondgegebed, dat uitmondt in het Onze Vader en de Tien Geboden (ochtend) of het Apostolicum (avond). Een vorm van getijdendiensten, zoals de Anglicaanse Kerk haar Morning Prayer en Evening Prayer kent, maar dan zonder zang.
Voor de Nederlandse gereformeerden die vanaf 1550 in Londen hun eerste diensten organiseren zijn het predikant Marten Micron en ouderling Jan Utenhove die voor gebedsteksten zorgen. Voor de verschillende erediensten: ochtenddiensten, maar ook bijeenkomsten die in het teken staan van de catechese, en begrafenisplechtigheden. Maar ook voor de kinderen: zij krijgen een vertaalde en verkorte versie van Calvijns gebeden voor morgen en avond en voor en na het eten aangereikt (zie ”Gebed voor ’s avonds bij het slapengaan”).
Vrijmoedig
Het is dus volkomen begrijpelijk dat Petrus Datheen, die in 1566 een Nederlandstalig psalmboek op de markt brengt, zich ook geroepen voelt om daarin een reeks gebeden op te nemen. Maar liefst twaalf gebedsteksten biedt hij aan: zes om te gebruiken in drie verschillende kerkdiensten (ochtenddienst, catechismusdienst, doordeweekse dienst), vier voor thuisgebruik (morgen, avond en maaltijd), één voor het pastoraat (ziekenbezoek) en één voor de begrafenisplechtigheid.
Datheen heeft de gebeden niet helemaal zelf bedacht. Hij maakt dankbaar gebruik van het materiaal dat in Genève, Heidelberg en Londen is ontwikkeld. Maar hij zet er z’n eigen stempel op.
Opvallend is hoe vaak hij het Onze Vader laat terugkomen: maar liefst elf gebeden monden uit in het allervolmaaktste gebed. En wie let op de aanspraak van God in de verschillende teksten, ziet een houding die zowel door ootmoed als door vrijmoedigheid en vertrouwelijkheid wordt gekenmerkt: „O eeuwige God en allergenadigste Vader” (voor de preek), „O genadige, barmhartige God en Vader” (na de leer van de catechismus), „HEERE, almachtige God” (voor het eten), „O barmhartige Vader” (morgengebed).
Verschijnen en verdwijnen

Interessant is dat in de loop van de tijd in de Liturgie –de afdeling formulieren en gebeden achter in het psalmboek– meer gebeden worden opgenomen. Zo verschijnt er een tijdje een gebed om Gods zegen over ons werk (zie ”Gebed om de zegen van God over onze arbeid”). Het gebed van Calvijn dat gebeden kan worden voor je naar school gaat, wordt in vertaling ook een poosje opgenomen (zie ”Een gebed voor hen die zich tot de schoollessen of een studie begeven”). En er duikt tijdelijk ”Een christelijk wachtgebed” op, te bidden door wie in oorlogstijd moet wachtlopen.
Ook verschijnen er gebedsteksten die voor en na kerkelijke vergaderingen gebeden kunnen worden. Eén gebed raakt buiten beeld: het ”Gebed bij de begraving van de doden”. Door deze ontwikkelingen zullen er uiteindelijk veertien gebeden overblijven – het zijn deze veertien die nog altijd achter in psalmboekjes worden afgedrukt.
Intussen rijst de vraag of de handreiking met gebeden ook gebruikt is. Daar weten we wel iets van. Schoolmeesters zijn bijvoorbeeld eind 16e eeuw verplicht om de kinderen de gebeden voor ochtend en avond en voor bij de maaltijd aan te leren. En de zogenoemde ziekentroosters die op VOC-schepen meevaren krijgen de opdracht niet met zelfgekozen woorden te bidden, maar gebruik te maken van de gebeden in het psalmboek.
In de loop van de 17e eeuw ontstaat er echter steeds meer weerstand tegen het gebruik van voorgeschreven woorden in het gebed. Met name Jacobus Koelman is een fel tegenstander van wat hij ”formulierbidden” noemt. Het vrije, spontane gebed is volgens hem daarentegen juist een teken van de gave van de Geest.
De collectie gebeden in het psalmboek raakt dus gaandeweg in onbruik. Hoewel. Nog in de 20e eeuw is het de bekende hervormde theoloog dr. J. Koopmans die elke dag begint met het morgengebed uit de Liturgie en de dag besluit met het avondgebed.
Voorraad
Het voorbeeld van dr. Koopmans kan anno 2025 nog altijd inspireren. Voor wie niet weet wat hij bidden moet: er ligt in de aloude Liturgie een rijke voorraad aan gebedsmateriaal opgeslagen. Het gebruik is vrij.
Vrijdag volgt in het katern Vrijdag een artikel over het gebruik van formuliergebeden anno nu.