Mens & samenlevingHet gesprek

Johan Schipaanboord werd op 27-jarige leeftijd wees: Nooit gedacht dat het de laatste keer was dat ik mijn vader zag

7 March 2025 11:09
beeld Cees van der Wal

Verlies van dierbaren stempelt het leven van Johan Schipaanboord (78). Een broertje stierf drie dagen na de geboorte. Zijn moeder overleed toen hij 14 was. Zijn vader toen hij 27 was, plotseling. En in coronatijd vielen in korte tijd twintig bekenden –familieleden en vrienden– weg. Velen kijkt hij met jaloersheid na.

Schipaanboord en zijn vrouw wonen sinds twee jaar in een nieuw appartementencomplex in Renswoude. Op de derde van drie verdiepingen. Pal tegenover het kerkgebouw van protestantse gemeente De Voorhof. Een verhuizing was nodig; de vorige woning, in Rhenen, werd te groot. „We worden ouder en de gezondheid van mijn vrouw gaat helaas wat achteruit. Een gezinswoning onderhouden werd te veel werk. Nu zitten we hier, en het bevalt uitstekend.”

Wat moeilijk was: „Hier is plaats voor slechts vier boekenkasten, terwijl we er in Rhenen zeven hadden staan. Dus ja, dan moet je kiezen wat mee mag.” In de grote kasten staan klassiekers van Calvijn en Luther, van wie ook schilderijen aan de muur hangen. Er staat eveneens een lange rij werken van Bunyan op de plank. Niet verwonderlijk; Schipaanboord geeft namens de John Bunyanstichting regelmatig lezingen over de puriteinse prediker en zijn geschreven nalatenschap.

Johan Schipaanboord met zijn vrouw, Greet Schipaanboord-van Grol. beeld Cees van der Wal

De geboren Leidenaar is een verteller. Hij praat uren aan één stuk. Uitgebreid en gedetailleerd. Over historische gebeurtenissen waar hij veel over weet – de bevrijding van Hongaarse predikanten door Michiel de Ruyter, om maar wat te noemen. Over de vele reizen die hij maakte – voor de Hudson Taylor Stichting naar de ondergrondse kerk in China bijvoorbeeld. Over zijn jeugd in Leiden – onder meer dat hij als kleine jongen de gezelschappen bijwoonde die in huize Schipaanboord werden gehouden.

Tijdens het vertellen raakt hij soms geëmotioneerd. Bijvoorbeeld als het gaat over het overlijden van zijn moeder, toen hij 14 jaar was, en het plotselinge sterven van zijn vader, toen hij 27 was. Dan klinkt zijn stem dun en worden zijn ogen vochtig. Maar steeds bedwingt hij zich, houdt hij de controle, probeert hij zakelijk te blijven.

Die houding past bij zijn manier van praten. Schipaanboord formuleert helder en zelfverzekerd, verbetert zo nodig zijn eigen taalgebruik. Dat spreektalent kwam de registeraccountant goed van pas in zijn deeltijdbaan als docent accountancy aan de Nyenrode Business Universiteit in Breukelen en aan de HAN in Arnhem. „Mijn vader zei altijd: „Je had docent moeten worden.” Ik had daar geen trek in. Maar toen er een tekort aan docenten was en ze van de universiteit bij mijn werkgever kwamen vragen of er mensen waren die accountants wilden opleiden, heb ik meteen ja gezegd. Zo ben ik dus toch voor de klas beland. En ik bleek het prachtig te vinden. Het gaf me altijd veel voldoening.”

In 2012 ging Schipaanboord met pensioen. „Althans, toen stopte ik met doceren”, verbetert de nog altijd ingeschreven registeraccountant. Lachend: „Kijk eens wat ik hier heb opgeschreven…” Hij wijst naar een van de papieren die voor hem op tafel liggen en die hij ter voorbereiding op het gesprek volschreef met details over zijn levensloop – „om het voor mezelf een beetje gestructureerd te houden”. De aangewezen zin luidt: „Ik geloof niet in pensioen.” „Dat is een uitspraak van Anne van der Bijl. Die man ging tot z’n 84e nog mee met Bijbeltransporten. Hij geloofde niet in pensioen, haha… Ja, een prachtige kreet.”

Het had een uitspraak van u kunnen zijn?

„Nou ja, kijk, ik ben op m’n zestigste gestopt met het werk in de accountancy. Maar met het doel om voor bijvoorbeeld de Hudson Taylor Stichting actief te zijn. Stilzitten, daar heb ik van huis uit weinig ervaring mee.”

Dat ouderlijk huis stond tot uw 14e in Leiden. Wat herinnert u zich daarvan?

„We waren met zes kinderen thuis. Eigenlijk zeven, maar een broertje is drie dagen na de geboorte overleden. Ik was toen vijf. Het staat me nog helder voor de geest, dat kleine kistje… Onvergetelijk.

Wat ook diep ingreep, is het overlijden van mijn moeder. Ze had alvleesklierkanker en is slechts zes weken ziek geweest. Ik was toen 14 jaar, dus dat hele afbraakproces heb ik bewust meegemaakt.”

Hoe was dat?

„Op een dag, eind februari 1960, vertelde mijn moeder ons als kinderen dat ze ongeneeslijk ziek was. Mijn vader was 1 maart jarig. Die avond heeft ze het aan de aanwezige familieleden verteld. Kort daarna kwam ze op bed te liggen. En daar is ze niet meer vanaf gekomen.

Mijn oudste zus was 19 jaar en had een baan, maar die zegde ze op om het huishouden te doen. Mijn vader had daar geen gelegenheid voor, want die zat in het derde jaar van de predikantsopleiding van de Gereformeerde Gemeenten, in Rotterdam. Hij moest een paar dagen per week naar de Boezemsingel, en ieder weekend preken. In die zes weken dat mijn moeder ziek was, moest hij zelfs nog naar Zeeland. Naar Colijnsplaat, nota bene. Hij had geen auto, dus dat was een wereldreis. Van zaterdagmiddag tot maandagmiddag moesten we hem thuis missen. En zo ging het ook in de anderhalf jaar na het overlijden van mijn moeder: ieder weekend zaten we met zes kinderen zonder ouders thuis. In die tijd was er op de theologische school nog weinig oog voor de gezinssituatie van studenten; gelukkig is dat nu anders.”

Kon uw zus het aan?

„Ja, achteraf heb ik me erover verwonderd dat het zo goed verlopen is. Mijn broers en ik zaten in de puberteit, maar er is nooit stampij geweest. We leefden in goede harmonie met elkaar. Dat heeft de Heere gegeven. Er zal veel gebed voor ons zijn geweest.”

„Vier dagen voor het overlijden van mijn moeder was ik jarig. Maar dat heeft ze niet meer beseft”

Johan Schipaanboord, registeraccountant in ruste

Nog even over dat ziekbed van uw moeder; hebt u in die laatste weken nog een gesprek met haar gehad?

„Helaas was dat niet meer mogelijk. De ziekte was zo agressief en ze had zo veel pijn dat ze al snel medicatie kreeg die haar suf en slaperig maakte.

Ruim twee weken voor mijn moeder overleden is, kwam ds. J.W. Kersten nog bij haar. Op maandagmiddag. Hij was docent op de theologische school. Ik zie de man nog zitten, bij mijn moeder aan het bed. Ze kon al nauwelijks meer praten. Hij heeft ons als kinderen nog heel ernstig en gunnend toegesproken en een gebed gedaan. De vrijdag erop is hij zelf plotseling overleden – hij was ook 44, net als mijn moeder. Maandag nog bij ons, vrijdag overleden: dat heeft me heel erg aangegrepen.

Vier dagen voor het overlijden van mijn moeder was ik jarig. Maar dat heeft ze niet meer beseft. Ik weet nog dat mijn vader naar haar toe ging en zei: „Weet je wel dat Johan vandaag jarig is?” Daar reageerde ze niet meer op.

Een dag later raakte ze in coma. Zo is ze op 20 april heel rustig ingeslapen.”

Kon ze sterven?

„Dat vind ik een moeilijke vraag. En dat was het voor haarzelf ook. Mijn vader heeft er op de rouwkaart niets over gezegd. Maar, in aanloop naar de begrafenis kwamen er verschillende predikanten langs om te condoleren. Wij zaten als kinderen bij de gesprekken die mijn vader met hen voerde. Daaruit bleek dat hij voor zichzelf wel geloofde dat mijn moeder gered was. Haar leven getuigde er in ieder geval van.”

Op de middelste, ovalen foto zonder omlijsting staat de moeder van Johan Schipaanboord afgebeeld: Johanna Cornelia Sollie. beeld Cees van der Wal

Wat deden deze gebeurtenissen met u?

„Het zijn zaken die je de rest van je leven meedraagt. De herinneringen daaraan zijn nog zó levend.

Het overlijden en de begrafenis van mijn moeder vielen in de paasvakantie, dus ik hoefde geen vrij te vragen. Na de vakantie ging ik weer naar school, waar bijna niemand wist wat er gebeurd was. Een paar weken later moest mijn zus ’s middags naar de dokter. Ze vroeg of ik thuis wilde blijven om op ons vierjarige broertje te passen. De volgende ochtend kreeg ik een briefje mee waarop stond: „Johan kon gistermiddag niet op school komen, want hij moest oppassen”, met de naam van mijn zus eronder. Ik gaf dat briefje aan het hoofd van de school. Hij las het, keek me aan, en vroeg: „Waarom heeft jouw zus dat ondertekend en niet je moeder?” Ik begon te huilen. „Mijn moeder is overleden”, zei ik. De man schrok natuurlijk: „Wat? Wanneer? Waarom weet ik dat niet?” Toen heb ik het uitgelegd. Mijn vader had zó veel aan z’n hoofd dat hij vergeten was om de school van het overlijden op de hoogte te stellen. Daar heeft hij later z’n excuses voor aangeboden.

Kijk, dit zijn herinneringen, die vergeet je nooit meer. Nooit meer…”

Hoe heeft uw jeugd u geestelijk gevormd?

„Dat is met name gebeurd door de gezelschappen bij ons thuis. Vrijwel elke zaterdagavond kwamen er twee bevriende echtparen en een vrijgezelle ouderling op bezoek. En dan werd er over geestelijke zaken gesproken. Ik zat er als kleine jongen bij, en hoorde dat allemaal aan. Begrijpen deed ik het niet, eerlijk gezegd. Maar je voelde wel aan: dit is echt. Die ervaringen gaven me een verlangen naar de God van die mensen.

Later heeft de Heere dat verlangen willen vervullen. In Nunspeet, toen we daar woonden. Tijdens een preek over Jesaja 55:1. Toen liet de Heere me zien dat Hij mij om Christus’ wil genadig is, zonder dat daar enige betaling van mijn kant bij hoeft. Ik denk dat die dienst nooit meer uit mijn geheugen zal gaan, al zou ik honderd worden.”

Bordje uit China. beeld Cees van der Wal

Nunspeet, zei u. Hoe kwam u daar terecht?

„De eerste gemeente waar mijn vader predikant werd, was Apeldoorn. Daar volgde ik de mulo en de hbs-b. Na het vervullen van de militairedienstplicht ging ik bij Philips aan de slag, ook in Apeldoorn, op de administratie. Op den duur wilden ze dat ik naar de vestiging in Eindhoven zou gaan, maar daar hadden mijn verloofde en ik geen zin in. Dus ben ik bij de Volkswagengroep gaan werken, op de interne controle. Daar kreeg ik ook belangstelling voor de accountancy, waarvoor ik op mijn 27e nog de opleiding voor registeraccountant ben gaan volgen.

Inmiddels was ik getrouwd met Greet, die ik kende uit de kerk in Apeldoorn. Met z’n tweeën gingen we in Zwolle wonen, in een flat, op elfhoog. Daar kregen we onze oudste twee kinderen. Voor hen was het geen handige plek; om de flat heen was veel water, dus ze konden eigenlijk niet buiten spelen. Ook was het lastig om ze naar een reformatorische basisschool te sturen. Dus zijn we naar andere woonruimte in de buurt van Zwolle gaan zoeken. Zo kwamen we in Nunspeet terecht.”

In die periode is uw vader ook overleden, plotseling.

„Ja, dat was heftig, heel heftig. Op de Overijsselse dankdag had hij nog in Zwolle gepreekt, op woensdag 7 november 1973. Hij verbleef die dag bij ons thuis. De preken die hij toen hield, die herinner ik me nog goed. Aan het einde van de tweede dienst zongen we Psalm 42:3: „Want Gods goedheid zal uw druk eens verwiss’len in geluk.” Voor hem was dat twee dagen later werkelijkheid.

Na die dienst heb ik hem naar het station gebracht en uitgezwaaid. Geen enkel moment heb ik gedacht dat het de laatste keer zou zijn dat ik hem op aarde zag. Voor zover we wisten was hij kerngezond; het was een grote, forse kerel.

De vrijdag erop werd ik ’s nachts gebeld door mijn tweede moeder. Die was helemaal van streek. Ze vertelde dat vader overleden was. Hij had die avond in ’s-Gravenzande gepreekt en was daar met de trein heen gegaan. Op de terugweg is hij op het centraal station in Rotterdam in elkaar gezakt en meteen overleden…”

Een foto van ds. G. Schipaanboord (1916-1973). beeld Cees van der Wal

Toen was u wees…

„Ja, hoewel ik een goede band met mijn tweede moeder had. Zij was de verpleegster die voor mijn eigen moeder heeft gezorgd. Drie weken nadat we naar Apeldoorn verhuisden, is ze met mijn vader getrouwd. Ik heb dat gelukkig goed kunnen accepteren. Opvallend is dat ds. H. van Gilst tijdens de trouwdienst over dezelfde tekst preekte als bij de bevestiging van het eerste huwelijk van mijn vader. Zonder dat hij daarvan wist. Voor mij was het alsof de Heere zo liet blijken dat dit huwelijk Zijn goedkeuring had. Dat heeft ongetwijfeld geholpen bij de acceptatie.”

Uit dat huwelijk zijn nog twee kinderen geboren. Een vriend van u vertelde me over uw speciale band met halfzus Marianne.

Licht vertederd: „Ja, Marianne… Ze is de jongste van het gezin. Ze was een zogenoemd resuskind. Ze is doof en spastisch en kan niet praten, maar haar verstandelijke vermogens zijn goed. Ze was de lieveling van vader; hij voelde zich ook geestelijk met haar verbonden. Toen hij overleed, zagen we er erg tegenop om het haar te vertellen. Ze was acht jaar. Nadat mijn tweede moeder mij had gebeld, ben ik meteen naar Rotterdam gereden, dus ik was erbij toen Marianne de ochtend erop naar beneden kwam. We communiceren met haar via een letterkaart. We wezen aan: papa komt niet meer thuis, hij is overleden.

Hoe denk je dat ze reageerde? Ze pakte een vel papier en begon te kleuren: een groen grasveld, daarboven blauwe lucht, en in de lucht een zon. Toen ze klaar was, maakte ze met gebaren duidelijk: daar, boven, daar is papa. Dat wist ze zeker.”

„Jarenlang maakte ik dagen van halfacht ’s ochtends tot twaalf uur ’s nachts”

Johan Schipaanboord, registeraccountant in ruste

U hebt twee keer een burn-out gehad, toen u 36 was en toen u 54 was. Kwam dat door al het verdriet uit uw jonge jaren?

„Dat geloof ik niet. De huisarts verwees me die tweede keer door naar een psycholoog, een vrouw die overtuigd atheïst was. Bij de tweede afspraak zei ze, enigszins parmantig: „Ik heb alles op een rijtje gezet en trek de volgende conclusie: uw calvinistische werkijver heeft u genekt.””

Had ze gelijk?

„Nou, er zit wel een zekere gedrevenheid in me. Gelukkig kwam die na de burn-outs ook weer terug. Bij de tweede zeiden heel wat mensen tegen me: „Hier kom je nooit meer helemaal bovenop.” Door Gods goedheid gebeurde het toch.

Na de eerste burn-out stuurde de huisarts me naar een christelijke psycholoog die in zijn spreekkamer een bordje had hangen met de tekst: „Ik ben de HEERE, uw Heelmeester”, Exodus 15:26. Thuis las ik wat de Statenvertalers daar in de kantlijn bij schreven: „Ik ben het Die u aan de ziel en het lichaam helen kan.” Het trof me dat de ziel eerst wordt genoemd, daarna pas het lichaam. De ziel is het belangrijkste; dat zorgde voor een zekere ontspanning die het herstel vast bespoedigd heeft.

Ook na de tweede burn-out kon ik jarenlang dagen van halfacht ’s ochtends tot twaalf uur ’s nachts maken. Omdat ik ook ambtsdrager was, moest ik in de avonden vaak voor de kerk weg.”

beeld Cees van der Wal

Daarnaast werkte u voor meerdere goede doelen. In de jaren voor de coronapandemie ging u bijvoorbeeld drie keer naar Sicilië om te evangeliseren onder bootvluchtelingen. U bent inmiddels 78. Doet u het nu rustiger aan?

Schipaanboords vrouw zit elders in de woonkamer met een haakwerkje in haar handen en schudt lachend haar hoofd. Haar man antwoordt: „We wonen nu twee jaar in Renswoude, maar mijn vrouw zei laatst: „Ik zie je nog steeds bijna nooit, want je zit altijd in je werkkamer.” Ik blijf wel bezig, ja. Dat zit er gewoon in. Dat had mijn vader ook.

De vader van mijn vrouw was ouderling in Apeldoorn. Hij moest mijn vader toespreken toen hij naar Rotterdam vertrok. Het eerste wat hij zei, was: „Lui ben je niet geweest; luiheid was er niet bij.” Dat typeerde hem ja.”

Het zit dus in de genen, die werkijver. Hebt u er weleens last van dat mensen u niet kunnen bijhouden?

Kordaat: „Eh, ja.” Grinnikend: „Mijn eigen vrouw lukt dat al niet.” Het gegrinnik mondt uit in een luid, tweestemmig lachsalvo.

Hield u wel genoeg tijd over voor vrouw en kinderen?

„Dat kostte weleens moeite, ja. Dit was onder andere de reden waarom ik in Zwolle het diakenambt heb neergelegd toen ik met de studie accountancy begon. Anders zou ik nooit meer thuis zijn. Maar het is vooral dankzij de steun en inzet van mijn vrouw dat ik alle nevenwerkzaamheden heb kunnen uitvoeren.”

U werkte van 1990 tot 2006 voor Kom over en help.

Enthousiast begint Schipaanboord te vertellen. Over de geschiedenis van Hongarije en Roemenië, de twee landen die hij als coördinator toegewezen kreeg. En over de Hongaars-gereformeerde predikant ds. Ferenc Visky: „Dat was echt een vriend. Ik ben verschillende keren bij hem geweest en heb nog bij z’n sterfbed gestaan.” En over het werk dat hij voor de stichting deed: „Kort na de val van de Muur was vooral de behoefte aan theologische toerusting groot. Bij de Bijbeltekst waarin het gaat over de Macedonische man in Paulus’ droom die om hulp roept, staat in de kantlijn: „Namelijk naar de ziel met de predicatie des Evangelies.” Dat heeft altijd mijn hart gehad.”

„Je kon niet naar een condoleance, je kon niet naar een begrafenis, je kon geen afscheid nemen, niks!”

Johan Schipaanboord, verloor twintig bekenden in coronatijd

Iets heel anders: in coronatijd zijn twintig bekenden van u overleden.

„Ja, dat heeft ons heel diep geraakt. Het ging om familieleden en zeer goede vrienden.”

Schipaanboord pakt een van de papieren op tafel erbij en wijst naar een lijst met namen. „Dit zijn ze, ik heb ze allemaal eens op een rijtje gezet. Mijn eigen zus is overleden. En onze vrienden Gerrit Roos en Koos van den Berg. En ds. J.M. Kleppe, met wie ik voor de Hudson Taylor Stichting veel samen heb gedaan en gereisd. En ds. M. Mondria, die was organist tijdens onze trouwdienst; we zijn 56 jaar getrouwd, dus zo lang kenden we hem al.

En zo een hele lijst…”

Voelt u zich alleen gelaten?

„Nee, dat niet. Maar toen mijn vrouw en ik in het tweede coronajaar zelf behoorlijk ziek werden en het overleefden, dacht ik wel steeds: wat onderscheidt ons van die anderen?

Anderzijds, als je bedenkt hoe sommigen zijn afgereisd, dan kun je daar ook weer jaloers op worden. Voor hen was het niet erg. Maar de omstandigheden, die waren wel erg. Je kon niet naar een condoleance, je kon niet naar een begrafenis, je kon geen afscheid nemen, niks!”

beeld Cees van der Wal

U hebt veel gereisd. Voor KOEH naar Oost-Europa, en voor de Hudson Taylor Stichting naar China. Wat hebben die reizen met u gedaan?

„Het was zeer verrijkend. Ik herinner me ontmoetingen waarin je de gemeenschap der heiligen ervaarde, dwars door taalbarrières heen. Dat zijn gouden momenten.

In China waren er ook spannende bezoeken aan de ondergrondse kerk. Soms was dat zelfs letterlijk ondergronds. Ik herinner me een dienst in een kelder waarin dertien ouderlingen werden bevestigd. De spanning die dat gaf, was immens.

Wandelen bij kasteel Renswoude. beeld Cees van der Wal

Al die ervaringen in het buitenland leerden me waarderen wat we hier in Nederland hebben: de vrijheid van godsdienst en ook de rijke theologische traditie. Maar ze leerden me ook relativeren. Over het algemeen hebben christenen in het buitenland meer de drive om hun overtuiging over te dragen, om te evangeliseren. Ja, wat maakt het dan uit dat ze over middelmatige zaken soms wat anders denken?

Ik zie het vooral als een voorrecht dat ik al dat werk heb mogen doen. Terugkijkend kan ik alleen maar zeggen: Eben-Haëzer, de Heere heeft geholpen. Hij is altijd zo goed voor me geweest… Hem komt alleen alle eer toe.”

Wat drijft iemand in zijn of haar leven? Hoe is hij of zij gevormd? In deze rubriek een persoonlijk interview met een meer of minder bekend persoon uit de breedte van de samenleving. Deze aflevering: Johan Schipaanboord. Volgende week: Tenira Sturm.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer