Hoe groot is de kans op een Europees leger? „Sentiment uit WO II zit diep”
Nu Europa voor zijn veiligheid steeds meer op zichzelf aangewezen is, wordt de discussie over een Europees leger weer eens afgestoft. Vechten Nederlandse, Griekse en Duitse soldaten straks zij aan zij?

„Als het aankomt op leven en dood, is het zaak dat je aan een half woord genoeg hebt”, zegt Frank Bekkers, veiligheidsspecialist bij het Haags Centrum voor Strategische Studies (HCSS). „En juist dat is een probleem. Op de topposities spreekt iedereen wel Engels, maar dat geldt lang niet voor alle soldaten op de grond. Op het moment dat je onder vijandelijk vuur ligt, wil je als Duitse soldaat niet dat er taalverwarring ontstaat met je Griekse collega.”
Verregaande defensiesamenwerking binnen de EU ziet Bekkers zeker gebeuren. Maar het samensmelten van de nationale legers tot een groot Europees leger? „Volstrekt ondenkbaar.”
Volgens hem is een tegenovergestelde ontwikkeling zelfs aannemelijker. „Hoe dichter bij een oorlog met Rusland komt, hoe groter de kans is dat landen hun gevechtseenheden nationaal willen trainen. Op het slagveld moet je elkaar namelijk volledig kunnen vertrouwen en helemaal op elkaar ingespeeld zijn.”
Maar bij vredesmissies werken allerlei nationaliteiten toch ook met elkaar samen? „Dat klopt. Maar daar zijn de eisen wat minder hoog. Zo’n operatie heeft tot doel om de vrede te bewaren en eenheid en solidariteit uit te stralen. De kans dat je in een acute gevechtssituatie terechtkomt, is kleiner.”
Bekkers refereert aan de buitenlandse soldaten die vrijwillig in Oekraïne vechten. „Die manschappen zijn ook niet geïntegreerd in het Oekraïense leger, maar vechten in een internationaal legioen.”
Wereldoorlog
Ook brigadegeneraal Han Bouwmeester, hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie, ziet veel obstakels voor een Europees leger. Een daarvan ligt in het verleden. „Nog niet zo lang geleden, tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog, stonden Europese landen tegenover elkaar in de loopgraaf. Dat sentiment zit diep en heeft nog steeds een remmende werking. Lidstaten vinden het heel moeilijk om hun soevereiniteit op te geven en in handen te leggen van één Europese instantie.”

Bovendien is de Europese Unie volgens Bouwmeester een economische alliantie. „Er is dus geen gezamenlijk buitenlands- of veiligheidsbeleid, zoals dat in Amerika wel het geval is. Landen regelen dat liever zelf.”
Pleiten voor meer eenwording in Europa is op dit moment electoraal gezien ook niet populair, ziet de brigadegeneraal. „Verschillende Europese regeringen focussen juist meer op hun nationale soevereiniteit. Vanuit militair oogpunt vind ik dat spijtig. Ik zou zeggen: sla dat plat, we moeten aan de slag.”
Maar met meer samenwerking komt ook altijd de vraag wie wat bekostigt, zegt Bouwmeester. „Uiteindelijk is geld een bepalende factor. Binnen Europa zal er vooral naar West-Europese landen gekeken worden voor de aanschaf van dure straaljagers, schepen en raket- en radarsystemen. Oost-Europese landen leveren van oudsher vaak de lichte artillerie. Die is relatief goedkoop. Daarvoor zijn alleen een goed uniform, munitie, eten en een salaris nodig.”
Toch is Bouwmeester voorstander van meer militaire eenwording. „Op het NAVO-hoofdkwartier in de VS deelde ik mijn kamer met een Duitse en Griekse officier. Als het binnen de NAVO kan, waarom dan ook niet binnen Europa?”
Als het aan de brigadegeneraal ligt, blijft de samenwerking echter niet beperkt tot de Europese Unie. Ook Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk moeten volgens hem betrokken worden. „De Noren delen een grens met Rusland, de Britten hebben atoomkracht. Dat heeft een afschrikkende werking.”
Onderbroeken
Dat Europese landen op defensiegebied tot nog toe liever zelfstandig opereerden, is goed terug te zien in de diversiteit aan wapensystemen. In Europa zijn er daar 175 verschillende van. In de VS 30. Bouwmeester: „Alleen al wat betreft tanks heeft Europa 15 verschillende types. Elk land is daardoor genoodzaakt zijn eigen logistieke ketens aan te houden voor munitie, brandstof en reserveonderdelen. Dat is totaal ineffectief.”

Bekkers, van het HCSS, ziet juist op dat gebied beweging ontstaan in de Europese samenwerking. „Binnen Europa voeren ministeries van Defensies nu vaker overleg over gezamenlijke aanschafprogramma’s dan vijf jaar geleden.”
Standaardisatie en schaalvoordeel zijn de grote voordelen van de gemeenschappelijke aanschaf van helikopters, marineschepen en raketsystemen. „Het is financieel gunstig én legers kunnen dan ook dezelfde reserveonderdelen voor hun wapensysteem gebruiken.”
Het gaat nog een stap verder als elk Europees land zich specificeert in de ontwikkeling van bepaald militair materieel, zegt Bekkers. „Een land als Frankrijk heeft een grote defensie-industrie. Zij maken bijna alles zelf: van onderzeeboten tot groene onderbroeken. Niet voor niets is Frankrijk binnen Europa een van de kartrekkers op het gebied van meer militaire eenwording.”
Voor de Europese eenheid is volgens hem een betere spreiding van de militaire productie noodzakelijk. Bovendien is dit een stuk effectiever. „Gelukkig gebeurt dat ook al. Zo zijn de Duitsers sterk in het bouwen van tanks en gevechtsvoertuigen, de Nederlanders goed in het maken van marineschepen en radarsystemen en ontwikkelt Frankrijk onze onderzeeboten.”
Wat de deskundige betreft zou die taakspecialisatie nog verder kunnen gaan. „Op die manier worden we minder afhankelijk van Amerika en hoeven we ook niet telkens op eigen houtje het wiel opnieuw uit te vinden. Bovendien komt het de kwaliteit ten goede.”
Er zit wel een belangrijk voorwaarde aan die verregaande samenwerking, zegt Bekkers. „Landen moeten elkaar het licht in de ogen gunnen.”