Hoe je een ware vakman wordt
De meeste kennisfeiten zijn als de knutselwerkjes die je kleide in de kleuterklas – je zeult ze een leven lang met je mee zonder ze ooit te gebruiken of ermee te pronken. Neem bijvoorbeeld Latijnse citaten. Ooit kalkten we ze als zestienjarige latinisten dwars over onze aantekeningen als uiting van onze diepste zielenroerselen. ”Ad astra per aspera” __ – langs moeilijkheden naar de sterren. ”Odi et amo” __ – ik haat en ik bemin. Soms heb je nu eenmaal de stem der eeuwen nodig om woorden te geven aan de golfslag van het puberleven.
Er is daarna echter nooit een moment gekomen waarop mijn parate kennis van Catullus me een baankans, een bevordering of een bonus opleverde. De liefde voor Latijn stierf in de schoolbanken een stille dood. En dat is niet alleen het lot van klassieke talen. Het is een triest, maar waar gegeven: de meeste kennis die je op school met veel vakpassie of onder dreiging van dwangarbeid krijgt ingestampt, zal later in je carrière waarschijnlijk nooit meer een rol van betekenis spelen. Het corioliseffect, de stelling van Pythagoras of de slag bij de Berkumer Brug – het zijn nu eenmaal geen zaken die je dagelijks op de bouwplaats of van tussen de jaarrekeningen tevoorschijn tovert.
Het is een universeel probleem. Tweeduizend jaar geleden verzuchtte de Romeinse filosoof-staatsman Seneca al in een van zijn brieven dat „we leren voor school, en niet voor het leven” – woorden die overigens binnen de kortste keren door pedagogen gekaapt en omgedraaid werden, zodat ze –o ironie– als de gevleugelde misvatting ”Non scholae, sed vitae discimus” __ (”Wij leren niet voor school, maar voor het leven”) nog altijd menig wapenschild van universiteiten sieren.
Waarom moet een scholier vier, vijf of zes jaar lang verplicht kikkers ontleden en kraanwater pipetteren?
De meeste kennis die we in onze tienerjaren opdoen, lijkt dus niet meer dan overbodige ballast. Waarom moet een scholier dan toch vier, vijf of zes jaar lang verplicht kikkers ontleden en kraanwater pipetteren? Ook daaraan hebben de oude Grieken en Romeinen schuld. Zij waren van mening dat het volmaakte schepsel geen mens, maar een duizendpoot was. De ideale intellectueel was volgens hen wat men later, tijdens de renaissance, de ”homo universalis” __ noemde: de man die alles kan. Het prototype van zo’n hoogbegaafde meervoudskunstenaar was Leonardo da Vinci, die niet alleen mysterieus lachende jongedochters schilderde, maar ook tanks, vliegtuigen en bruggen ontwierp, fossielen bestudeerde, in lichamen sneed, sprookjes schreef en, naar men zegt, niet onverdienstelijk de lier bespeelde. Nog altijd worden Italiaanse euromunten getooid met zijn tekening van de Vitruviusman: een figuur die met zijn acht armen en benen precies in een cirkel en een vierkant past, de man met de volmaakte lichaamsmaten, evenveel mens als wiskundig model.
Niet iedereen is echter een homo universalis. De meesten van ons stampen hun namen en feiten uit puur plichtsgevoel, maar met een vast voornemen om ze direct te vergeten zodra de tentamens achter de rug zijn. Wiskunde, Nederlands, filosofie – je neemt het wel op, maar je verteert het niet. Wie de ”Pickwick Papers” __ schreef of hoe de Maagdenburger halve bollen werken? Het zal de gemiddelde scholier een worstenbroodje zijn.
Een brede kennisbasis is nooit overbodig. De realiteit is nu eenmaal niet rechtlijnig; de toekomst valt niet in een hokje aan te kruisen. Maar de echte lessen leer je pas als je de boeken dichtslaat en ontdekt dat er voor de meeste dingen geen vaste maat is waarlangs we onze kennis kunnen leggen. De rauwe werkelijkheid kent disciplines waar geen handboek voor is en waar we –gelukkig– nooit een cijfer voor krijgen. Miskunde. Tederlands. Zielosofie.
We komen geen van allen als een ”homo ad quadratum” __ op de wereld. Een ware vakman word je niet op school, maar door te leven.
Sarah van der Maas (1995) studeerde algemene en sociale geschiedenis in Leiden en Groningen. Verhalen vertellen is haar passie: of die zich nu afspelen in een ver en vreemd verleden of om de hoek van de straat.