Udemans laat smalle weg en „pad der deugd” samenvallen
De deugden verdienen meer aandacht, zowel in de leer als in het leven. De nadere reformator Udemans kan ons daarbij de weg wijzen.
Voor bekering is er veel aandacht in de huidige reformatorische prediking. Meestal gaat het dan over het hart, dat tot God bekeerd moet worden. Minder aandacht is er voor hoofd en handen, die daar ook bij betrokken zijn. In het Woord beveelt God „geloof en bekering” te prediken. Opmerkelijk genoeg slaat geloof op het hart, dat zich op God richt, terwijl bekering op de handen slaat, op de vernieuwing van het dagelijkse leven. Bekering betekent: zich afkeren van de zonde en zich keren tot het goede leven volgens Gods wil. Die kant van bekering, de ethiek, krijgt in de huidige prediking echter beduidend minder aandacht.
Vanuit de geschiedenis van de theologie bezien is dat opmerkelijk. In de Vroege Kerk was er veel aandacht voor de christelijke levenspraktijk. En hoewel de Reformatie het belang van het geloof benadrukte, gaf de Nadere Reformatie opnieuw veel aandacht aan levensheiliging. De ervaring leerde dat, als prediking zich voornamelijk richt op het geloof, deze ruimte laat voor mensen die met de mond belijden te geloven maar daar in hun dagelijks leven niets van laten merken. De nadere reformatoren onderstreepten daarom het belang van praktische vroomheid. Het hart laat zich eerder kennen door wat de handen doen dan door wat de mond spreekt.
Gestadige groei
Om richting te geven aan een goed en heilig leven benadrukten deze theologen enerzijds het belang van de Tien Geboden en anderzijds dat van de deugden. Zo combineerden ze een gebodsethiek met een deugdethiek. De Tien Geboden krijgen nog altijd veel aandacht, zeker in kerken waar geregeld uit de catechismus wordt gepreekt. De deugden komen er tegenwoordig echter bekaaid af, behalve misschien in de psalmen van 1773, waarin „het pad der deugd” prominent figureert.
Dat is een gemiste kans. De deugden vestigen er de aandacht op dat ethiek niet beperkt is tot het volgen van een set regels voor het goede leven. Ethiek gaat ook over jezelf oefenen in het doen van het goede, in het aanwennen van goede gewoonten en het afleren van zondige gewoonten en karaktertrekken. De opstanding van de nieuwe mens gaat niet over een plotsklapse inwisseling van slecht gedrag voor goed gedrag, maar juist over de gestadige groei van deugden, van goede eigenschappen. Men noemde dit ook wel ”oefeningen der godzaligheid”. Daarbij houdt oefenen in dat je deze jezelf geleidelijk aan steeds meer eigen maakt. Zo bezien verdienen de deugden in de prediking een belangrijke plaats.
Praktische insteek
Dan is de vraag welke deugden naar voren zouden moeten komen. De klassieke christelijke deugdethiek benadrukt het belang van geloof, hoop en liefde. Deze deugden richten zich op de verhouding tot God en de naaste. Bij de nadere reformatoren zijn ook andere indelingen te vinden. Een praktische deugdethiek wordt uitgewerkt door de Zeeuwse nadere reformator ds. Godefridus Udemans (1581-1649). In zijn ”Praktijk” (1612) geeft hij een uiteenzetting van de deugden geloof, hoop en liefde. In ”’t Geestelijk Roer” (1638), door ds. A. Vergunst getypeerd als een ethiek voor de koopman, kiest hij echter een andere, uiterst praktische insteek, toepasselijk voor het leven van alledag.
In deze uiteenzetting neemt hij Titus 2:12 als uitgangspunt: „En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld.” Hij neemt daaruit de deugden godzaligheid, rechtvaardigheid en matigheid als hoofddeugden van het praktische leven. De godzaligheid bepaalt hoe we ons tot God moeten verhouden, de rechtvaardigheid hoe tot onze naaste en de matigheid hoe tot onszelf. Daarmee reikt Udemans ons een bruikbare indeling aan.
Onmatige consumptie
Godzaligheid is een oude term die zoveel betekent als het geluk in God zoeken; als synoniem wordt ook wel vroomheid gebruikt. De kern daarvan bestaat eruit, aldus Udemans, dat wij alles tot Gods eer doen. Ons hele leven moet in het teken van de verbreiding van Gods Koninkrijk staan. Ter concretisering loopt Udemans de eerste tafel van de Tien Geboden door. Hij waarschuwt er met name tegen dat we zo druk zijn met onze dagelijkse beslommeringen dat we het dienen van God vergeten.
Als het om rechtvaardigheid gaat, verklaart Udemans dat met de Gulden Regel: de ander behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Hij waarschuwt kooplieden, de ondernemers van toen, dat ze eerlijk moeten concurreren, een ander zijn inkomsten niet misgunnen en de verschuldigde belastingen betalen. Daarnaast betoogt hij dat men „weldadig” moet zijn: waar nodig familie, vrienden en andere relaties met geld ondersteunen. Hij onderscheidt die weldadigheid van de barmhartigheid, die men moet betonen aan mensen met wie men geen directe relatie heeft. Kortom, Udemans pleit ervoor om anderen eerlijk en oprecht te behandelen en om het eigen vermogen met anderen te delen.
Ten slotte behandelt Udemans de matigheid: die bestaat in een heilig en dankbaar gebruik van Gods gaven. Enerzijds hoeven we ons niet uit ascese te onthouden van de goede gaven die God geeft, anderzijds moeten we ons ervoor wachten om op te gaan in het genieten van het goede van deze wereld. Udemans waarschuwt tegen een onmatige consumptie van eten, drinken en kleding, te grote huizen en te lange vakanties. We moeten daarentegen streven naar een matig gebruik van deze dingen. Onze consumptiemaatschappij heeft volstrekt lak aan deze deugd en de meeste reclame is erop gericht om ons de matigheid te doen vergeten. Juist vandaag zouden we dus veel baat bij deze deugd hebben.
Smalle weg
Een goed en heilig leven kan niet zonder ethiek, kan niet zonder deugden, zo stelden de nadere reformatoren. Dat is vandaag niet anders dan eeuwen geleden. Het zou daarom goed zijn om meer aandacht aan de deugden te geven, zowel in de leer als in het leven. Udemans’ praktische samenvatting van de deugden in godzaligheid, rechtvaardigheid en matigheid kan ons daarbij de weg wijzen. Dan valt de smalle weg samen met „het pad der deugd” (Psalm 1:4 volgens de berijming van 1773).
De auteur is onderzoeker aan het Erasmus Economics & Theology Institute.