Opinie

Geheiligd en wedergeboren karakter onmisbaar voor het docentschap

Wie in het reformatorisch onderwijs werkzaam wil zijn, moet de deugden geloof, hoop en liefde hebben ontvangen, betoogt dr. G. A. van den Brink.

Dr. G. A. van den Brink
15 January 2018 19:46Gewijzigd op 16 November 2020 12:24
„Ga in het gesprek met leerlingen niet enkel in op de vraag ‘Hoe moet ik handelen?’ maar spreek vooral over ‘Hoe moet ik leven?’ met hen.” Archieffoto: klas 1g van het Driestar College in Gouda. beeld RD, Anton Dommerholt
„Ga in het gesprek met leerlingen niet enkel in op de vraag ‘Hoe moet ik handelen?’ maar spreek vooral over ‘Hoe moet ik leven?’ met hen.” Archieffoto: klas 1g van het Driestar College in Gouda. beeld RD, Anton Dommerholt

Binnen de ethiek zijn drie hoofdvisies te onderscheiden. Allereerst is er de visie van het liberalisme. Er is daarbij maar één regel. „Ik heb de vrijheid om te doen wat ik wil. Mijn vrijheid wordt alleen beperkt wanneer de vrijheid van een ander in het geding is.” Het principe van ”een ander niet schaden” is daarbij de kern.

Een andere visie op ethiek is de deontologie of gebodsethiek. Daarbij staat de vraag centraal wat de normen, geboden en verboden zijn waaraan we het goede of het kwade kunnen meten. „Wat mag wel en wat mag niet?” Die vraag wordt beantwoord door de regels die gesteld zijn.

De derde visie is de deugdethiek. Daarin wordt het goede niet bepaald door de normen maar veel meer door de waarden. Waar bij de gebodsethiek de vraag: „Hoe moet ik handelen?” centraal staat, is bij de deugdethiek de kernvraag: „Hoe moet ik leven?”

De deugdethiek heeft oude wortels, met als de vier hoofddeugden bezonnenheid, moed, zelfbeheersing en rechtvaardigheid. Thomas van Aquino voegde aan deze vier deugden drie christelijke deugden toe: geloof, hoop en liefde. Doordenking van de visies op ethiek is van belang om te kunnen duiden wat er in onze samenleving gebeurt.

(Post)modernisme

In onze samenleving lopen modernisme en postmodernisme door elkaar heen. Aan de ene kant zijn er mensen die vasthouden aan de harde waarden van de natuurwetenschappen. Die zijn voor hen het belangrijkst. Zij worden door het modernisme getypeerd. Aan de andere kant zie je een groep mensen die zich meer richt op zachte waarden. Die tendens valt meer onder het postmodernisme. Als we de visies op ethiek erbij betrekken, zie je dat het liberalisme voorkomt in het modernisme en de deugdethiek in het postmodernisme.

Het is een opvallend verschijnsel dat bepaalde ethische thema’s in onze samenleving niet langer als ethisch worden ervaren, maar veel meer als amoreel worden geduid. Denk aan prostitutie of homoseksualiteit. Daarbij speelt de vraag niet of het goed of kwaad is. Geef de ander de vrijheid om te doen wat deze zelf wil. Deze tolerantie hoort bij het liberalisme, maar vormt tegelijk wel een probleem voor de samenleving. Tolerantie lijkt aanvankelijk mooi, maar voor je het weet, gaat iedereen voor zijn eigen normen en vooral voor zijn eigen waarden. Een samenleving als geheel loopt vervolgens vast. Want tolerantie misvormt zich naar onverschilligheid.

Momenteel wordt er door veel filosofen gekeken naar een gezamenlijkheid in de samenleving. Op welke manier kunnen we toch samen verder? Gebodsethiek is in die doordenking niet zo in zwang. Bij wetten heb je een wetgever nodig en dan kom je algauw bij God uit, en dat bevalt velen niet. Daarom komt er, terwijl het liberalisme onder druk komt te staan, meer aandacht voor de deugdethiek. Deze wordt dan ook wel de levenskunst of het goede leven genoemd. We voelen met elkaar immers wel aan dat mensen een innerlijke rem of grenzen nodig hebben.

Refojongeren

In de gereformeerde gezindte wordt vooral de aandacht gevestigd op de gebodsethiek. Bij vragen over wat goed of kwaad is, zeggen we al snel: bekijk de Tien Geboden. De deugdethiek is naar onze beleving algauw te positief over de mens.

Het grote gevaar in onze gezindte is dat we zozeer op de gebodsethiek blijven zitten, dat de geboden en regels ons leven gaan beheersen. U kent die vragen wel: „Mag je op zondag telefoneren?” „Wat zijn de kledingvoorschriften voor jongens en meiden op school?” „Mag je je laten inenten?” Feitelijk zijn dit vragen naar wat goed is en wat kwaad is. Ze zijn samen te vatten met de vraag: „Hoe moet ik handelen?”

Jongeren weten heel goed wat de regels zijn binnen onze gezindte. Het probleem ligt bij het ontbreken van de verinnerlijking. Weinig tot niets van wat we jongeren hierin meegeven, maken zij zich eigen. En buitenstaanders vinden ons moralisten die denken perfect te weten wat goed en fout is. Ze voelen zich afgewezen door onze normen en regels.

Jongeren hebben heel goed door dat buitenstaanders zo naar hen kijken. Zij voelen zich er onprettig bij. Ze horen namelijk bij een kleine groep in de samenleving, bij een bepaald systeem, maar dat systeem typeert helemaal niet hun eigen gedachten en ideeën. Ik zie helaas weinig jongeren die zich van harte ”refo” voelen. De gemiddelde moslimjongere voelt zich meer moslim dan dat de gemiddelde refojongere zich met vreugde ”refo” noemt. Komen ze er vrijmoedig en met overtuiging voor uit? Zijn onze jongeren trots op hun identiteit? Is die iets van henzelf geworden?

Goede vruchten

Pedagogiek kan niet zonder deugdethiek. Dat stelt allereerst eisen aan de docent. Gebodsethiek blijft op afstand, maar de deugdethiek stelt de persoon van zowel de leerling als de docent centraal. Je blijft niet langer op afstand. Wie het wil hebben over deugden, moet die zelf voordoen. In de gebodsethiek stel je de regels en geboden vast. Bij de deugdethiek ben je pas echt met moraal bezig als je er niet alleen over spreekt, maar ook het goede voorbeeld geeft.

Ik zie mooie dingen gebeuren in het reformatorisch onderwijs. De focus van docenten richt zich in de pedagogiek steeds meer op de innerlijke motivatie van jongeren. De vraag: „Hoe moet ik leven?” komt vaker aan bod.

Maar passen deze vraag en aanpak wel binnen de gereformeerde theologie? Wekken ze geen vervreemding met de taal en traditie in onze gezindte? Kunnen we als gereformeerden wel meebewegen in deze focus op deugdethiek, die we ook in de samenleving waarnemen? Worden we ondertussen niet meegezogen in een ethiek met een veel te optimistisch mensbeeld?

Ik denk dat we daarin toch kunnen meedoen. Laten we luisteren naar de woorden van de Heere Jezus. In Mattheüs 7:17 en 18 zegt Hij: „Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort en een slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen.” De Heere Jezus spreekt hier zeer radicaal. Het gaat niet alleen om de vruchten, die vruchten zeggen wel degelijk iets over de boom.

Ook Mattheüs 23:23 is hierbij van belang: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.”

Wat is volgens Jezus de kern van de wet? Die bestaat uit een eerlijk en rechtvaardig oordeel, uit barmhartigheid en geloof. Dat zijn alle drie deugden. De Farizeeën met hun gebodsethiek denken goed te zitten. Maar Jezus zegt: Nee, het gaat om je hart! Zijn daarin barmhartigheid en geloof en een eerlijk oordeel?

Wedergeboorte

Een ander aspect is het heilsfeit van Pinksteren. Er is daar een heilshistorische omslag van gebodsethiek naar deugdethiek waarneembaar. De Geest bewerkt de wet in ons, niet langer is de wet buiten ons. En in Galaten 5:22 noemt Paulus in feite negen deugden als vruchten van de Geest. Het zegt allemaal iets over ons hart. De vrucht van de Geest laat zien of het onderwijs dat we ontvingen ook verinnerlijkt is.

In de Reformatie en zeker de Nadere Reformatie is er veel aandacht voor de deugdethiek. De nadere reformatoren sluiten aan bij de deugdethiek van Aquino. Zij duiden de levenskunst als ”praxis pietatis”, de praktijk van de godzaligheid. Denk ook aan de Dordtse Leerregels, waarbij gesproken wordt over het geloof dat ingestort wordt. Dat is terminologie die afgeleid is van de deugethiek. En Aquino zei al eerder dat geloof een deugd is. In de catechismus komt de deugdethiek ook terug in het gegeven dat de Tien Geboden worden behandeld vanuit de dankbaarheid.

Bij dit alles wordt de wedergeboorte ontzettend belangrijk. We kunnen niet zeggen dat, als we de vier kardinale deugden maar doorgeven aan jongeren, we er dan zijn. Nee, we willen gereformeerde levenskunst doorgeven. Dan volstaan de vier hoofddeugden niet. Ook de drie deugden geloof, hoop en liefde moeten een plaats krijgen.

Karakter

Regels en normen zijn belangrijk, maar zonder deugdethiek vervallen we in moralisme en kunnen we hoogstens Farizeeërs opvoeden. Een reformatorische school kan dus niet buiten de deugden van geloof, hoop en liefde om. Leraar op een reformatorische school kun je alleen zijn als je die deugden in je hart ontvangen hebt. Je kunt alleen leraar zijn als je wedergeboren bent. Je kunt niet volstaan met de kardinale deugden van de heidense tradities. Want wat maakt een reformatorische school anders nog onderscheidend?

„Hoe kunt u dat zeggen, dominee? Dat kun je jezelf toch niet geven? God werkt dat toch zonder ons in ons?” Begrijpelijke vragen. Ook de Dordtse Leerregels beschrijven dat je er niet voor kunt kiezen om wedergeboren te worden. Maar je kunt wel een beroepskeuze maken. Misschien formuleer ik het heel scherp, maar wie als leerkracht of docent de deugden geloof, hoop en liefde mist, heeft het verkeerde beroep gekozen. Als je die gaven mist, kun je geen leraar zijn.

Misschien is dit ook wel de reden dat we zo graag vasthouden aan een gebodsethiek. We willen zo graag alles beperken tot regels en geboden, want die gelden immers voor iedereen. Als onbekeerde kun je dan anderen blijven vertellen hoe het zit. Maar dat is niet wat de Bijbel zegt.

Het is opvallend dat we in onze gereformeerde theologie de noodzaak van wedergeboorte zeer centraal zetten, maar in de praktijk zo gemakkelijk zonder kunnen. Op zondag horen we dat wedergeboorte nodig is en op maandag kun je als docent met je gebodsethiek prima zonder. Juist bij docenten gaat het om de verinnerlijking en het persoonlijke. Om kennis, karakter en houding vanuit geloof, hoop en liefde. Als je predikant of leraar bent, moet dat aansluiten bij je karakter. Je effectiviteit als predikant of leraar is vele malen meer afhankelijk van wie je bent dan van wat je weet en wat je doet. Leraar zijn is in zijn wezen ”character-calling”. Geen enkele scholing of ervaring kan een gebrek aan karakter compenseren. Je hebt een geheiligd en wedergeboren karakter nodig.

Vergelijk het met het beroepingswerk in de gemeenten. Niemand van ons zou een onbekeerde dominee willen hebben. Bij een beroep zeggen we niet: „Het maakt ons niet uit of hij wedergeboren is.” Maar waarom willen we dan voor onze jongeren geen wedergeboren leraren?

Geloofsleven

Hoe brengen we dit als docenten in de praktijk? Ga in het gesprek met leerlingen niet enkel in op de vraag: „Hoe moet ik handelen?” maar spreek vooral over: „Hoe moet ik leven?” Begin niet over welk kledingstuk wel en welk kledingstuk niet. Stel eens de vraag: „Waarom zou je die kleding willen aantrekken? Hoe wil jij leven?” Dan krijg je een veel beter gesprek dan wanneer je het gesprek in een paar regels opsluit.

Parkeer veel vragen eens en stel dan de wedervraag: „Hoe wil jij eigenlijk leven?” Bijvoorbeeld op de vraag welke Bijbelvertalingen je mag lezen. Overigens denk ik dat leerlingen meer Bijbelvertalingen lezen dan de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling. Maar begin in een gesprek over Bijbelvertalingen eens met de vraag: „Waarom wil jij eigenlijk uit de Bijbel lezen?” En vraag dan eens door: „Welke invloed heeft deze vertaling op jouw geloof, hoop en liefde? Hoe wil je leven? Hoe word je gevormd?”

Wees voor de leerlingen een voorbeeld van een goed mens. En dan zeggen wij natuurlijk snel: „Ja, maar dat zijn we helemaal niet.” Maar denk nog eens aan de woorden van Jezus. Breng uit de schat van het hart goede vruchten voort. Doe je als docent jongeren de levenskunst voor?

Een deugdzame mens is een mens die gelukt is, net zoals een tafel die gebruikt wordt in een kamer een ”gelukte tafel” is. Je komt tot je bestemming. Je bent een gelukt mens als het jouw levenskunst is om God te verheerlijken boven alles en je in Hem te verheugen. Paulus zegt het ook: „Door Gods genade ben ik wie ik ben.” Hij zegt niet dat hij niets is, hij is iets dankzij Gods genade. Dan kun je als docent iets laten zien. Verberg daarom niet alles uit je geloofsleven, maar laat de leerlingen kijken naar wat een christelijk leven is. Laat hun zien dat jouw godzaligheid je levensgeluk bepaalt. Dat je er zelf van geniet om God te dienen. Het beste antwoord op de vraag: „Hoe moet ik leven?” is: „Ik zal het je voordoen.” Dat is heel verstrekkend. Maar wel het beste antwoord.

Vertrouw op Gods genade en Zijn gulheid, die de genade van de wedergeboorte geven wil. De deugden van geloof, hoop en liefde wil Hij ook aan jou als docent en aan je leerlingen geven. Als dat vertrouwen de basis is voor ons christelijk onderwijs, kunnen en mogen we verwachten dat dit alles niet zonder zegen zal blijven.

De auteur is hersteld hervormd predikant in Rotterdam-Kralingse Veer. Dit artikel is een verkorte weergave van de lezing die hij op 8 januari hield op het Driestar College in Gouda.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer