Boeren: ze vormden tot voor kort de ruggengraat van iedere samenleving, maar er zijn er in een rap tempo steeds minder. Gaat daarmee meer verloren dan weten hoe een schrepel werkt of wat een vaars is?
Veel lezers van rond de vijftig hoeven hebben nog herinneringen aan familie die op een boerderij opgroeide: ouders of grootouders. Binnen enkele decennia is echter ook die „verdunde herinnering” verleden tijd, zo betoogt de Engelse hoogleraar sociale geschiedenis Patrick Joyce in ”Boerencultuur. Hoe het platteland uit onze herinnering verdwijnt”.
Joyce’ grootvader was boer op het Ierse platteland. Er was echter voor maar één zoon ruimte op de boerderij, en dus trok zijn vader, als jongere broer, noodgedwongen naar de stad – net als zo velen in zijn tijd. Het deel van de wereldbevolking dat in steden leeft, is van ruim 20 procent in 1950 gegroeid tot bijna 60 procent nu. In slechts enkele decennia veranderde de eeuwenlange stabiele basis van iedere staat, de boerensamenleving, in een stedelijke samenleving. In de Europese Unie is de agrosector tegenwoordig nog slechts verantwoordelijk voor 1 procent van het bruto binnenlands product. Joyce betoogt dat er meer dan alleen een beroepsgroep verloren is gegaan: ook een manier van leven, denken en doen, de boerencultuur ging verloren.
Joyce heeft daarom het plan opgevat om de boerencultuur van Europa te beschrijven. Hij richt zich daarbij vooral op Italië, Polen en Ierland en in mindere mate op andere Europese landen. De geschiedenis van zijn eigen familie weeft hij door zijn verhaal heen. Nederland wordt in het boek niet genoemd. De boeren in zijn boek hebben ook weinig van doen met de gemechaniseerde agrarische bedrijven van nu, het gaat om de kleine boeren die steeds op de rand van het bestaan balanceren. Eén misoogst maakt hen landarbeider.
Rijker en zelfbewuster
Dat Joyce Nederland niet noemt, is omdat boeren in ons land al voor de industrialisatie op grote schaal voor de markt produceerden, waardoor boeren hier vanouds rijker en zelfbewuster waren. Of dit verschil maakte voor de leefgewoonten van de boeren en voor de belangrijkste waarden die ze koesterden is wel aannemelijk, maar dat wordt niet benoemd. Voor de teloorgang van de boerenstand maakt het niet uit, ook in Nederland krimpt het aandeel van de landbouw jaarlijks in rap tempo.
Volgens Joyce is een hommage aan boeren op haar plaats omdat zonder hen stedelingen niet eens hadden kunnen bestaan. Dan was er geen voedsel geweest, voedsel dat alleen op de markt kwam dankzij onvoorstelbaar hard werken, met op de achtergrond een altijd dreigende misoogst – en daarmee de angst om van honger te sterven. Een hommage is ook gepast omdat boerenzonen altijd als eersten naar het front werden gestuurd en hele regimenten werden gevuld met boeren; ook op deze manier vormden boeren een stabiele factor in veel landen.
Een hommage is bovendien terecht omdat de waarden en normen van boeren vaak verkeerd begrepen zijn door buitenstaanders en onderzoekers, of op zijn minst niet op waarde werden geschat, betoogt Joyce. ”Boers zijn” is bijvoorbeeld synoniem aan ”lomp zijn”. Voor boerenjongens die in een oorlogssituatie kilometers lang steile hellingen moesten beklimmen met zware bepakking, waren rustige, brede bewegingen echter belangrijker dan het soepele bewegen dat voor de balvloer was vereist. Dat als lomp beschrijven zegt vooral iets over de boodschapper en welke waarden die belangrijk vindt. Het is echter weinig respectvol en begripvol ten opzichte van de boer, vindt Joyce.
Verfijnde etiquette
Van de maaltijd tot de woningindeling, van trouwrituelen tot begraafrituelen: Joyce laat zien dat er op het platteland zeker sprake was van een verfijnde etiquette. Maar die werd door ‘stadse’ bezoekers en onderzoekers vaak niet begrepen. Het gaat boeren niet om gracieuze manieren, maar om diepe zorg voor elkaar; niet om holle frasen, maar om het in toom houden van emoties omdat ze anders niet kunnen overleven – wat door buitenstaanders vaak als ”stug” wordt benoemd.
Ook het rechtvaardigheidsgevoel van plattelanders is anders dan van mensen uit meer geletterde kringen. In de literatuur wordt dat vaak als „primitief” of „wreed” beschreven. Uit de voorbeelden die de Engelse hoogleraar geeft, blijkt dat dit te simpel is én onrechtvaardig tegenover boeren. Zo werden in Ierland eens enkele rentmeesters vermoord door groepen boeren. Deze rentmeesters voerden echter een hardvochtig beleid, waarbij zij pachters met harde hand van het door hen –vaak al generatieslang– bewerkte land verdreven, om er jachtgronden van te maken en kastelen op te bouwen voor steenrijke grootgrondbezitters.
Ondanks hongersnoden bleven deze rentmeesters streng controleren of de wanhopige pachters van hun voormalige percelen wegbleven. Boeren, die vaak ongeletterd waren en voor wie de wet vooral bestond uit wat men als gemeenschap acceptabel vond, namen dus het recht in eigen hand. Of deze boeren wreed waren of dat juist de rentmeesters dat waren, is dan nog maar de vraag.
Verbonden
Door het hele boek heen blijkt dat Joyce probeert de denkwereld van boeren te begrijpen. Het valt hem op dat ze doorgaans hartelijk verbonden waren aan het landschap waarin zij leefden, veel meer dan aan de staat waartoe ze behoorden. De laatste kostte hun vooral geld (belasting) en vroeg hun in tijden van oorlog hun beste werkkrachten af te staan, vaak voorgoed. Rechten kregen ze er nauwelijks voor terug.
Boeren waren (en zijn) vaak gelovig, al ging dat niet per se om institutioneel geloof, maar meer om lokale gebruiken. Zegeningen en rituelen die als bijgeloof bestempeld kunnen worden, hadden voor de boeren een diepe betekenis. Omdat protestantse landen niet in deze studie zijn meegenomen, blijft onduidelijk in hoeverre de boerenbevolking van deze landen ook aan eigen rituelen waarde en geloof hechtte.
Bijgeloof was er overigens wel in Nederland; juist in de week dat ik dit boek las bezocht ik de Plompe Toren op Schouwen-Duiveland. In deze kerktoren, het enige overblijfsel van het dorp Koudekerke, wordt de legende over het verdwijnen van het dorp verteld. Stukje bij beetje werd het welvarende Koudekerke tussen 1400 en 1500 verzwolgen door de zee. Nog generatieslang vertelden mensen uit de omgeving aan elkaar dat dit kwam doordat vissers uit het dorp een zeemeerminvrouw hadden opgevist die hierdoor stierf. De zeemeerminman zou daarover zo woest zijn geworden, dat hij stormen op het dorp bleef afsturen totdat het verzwolgen was.
Orde
Het boerenleven bracht orde met zich mee. Seizoenen wisselden elkaar in vaste volgorde af. Elk seizoen bracht zijn eigen werk met zich mee en dat was van levensbelang om het volgende seizoen weer door te kunnen komen. In het oogstseizoen moest worden geoogst en ingemaakt om in de wintermaanden te kunnen eten. In de winter diende het gereedschap te worden nagezien voor gebruik in het voorjaar. Omdat deze orde noodzakelijk was voor het overleven, hadden boeren eeuwenlang geen behoefte aan verandering.
Ook andere boerenrituelen kenden deze orde: hoe men trouwde, leefde, geloofde lag eeuwenlang vast. In slechts enkele decennia is dit echter vrijwel helemaal verloren gegaan. Die teloorgang wijt de Engelse hoogleraar aan de ruilverkaveling en de opkomst van het marktdenken. Het ging daardoor niet langer om het samenwerken als gemeenschap, maar om het individuele voordeel. Doordat de gemeenschap uiteenviel, verloren eeuwenlange gebruiken hun betekenis.
Over het in herinnering houden van de leefwijze en cultuur van boeren is Joyce ambivalent. Boeren zijn dit volgens hem wel waard, maar het is nu eenmaal niet mogelijk om het diepste wezen van een cultuur levend te houden. Oogstfeesten werden vroeger bijvoorbeeld altijd gehouden tegen de altijd aanwezige angst voor honger, met het besef dat het leven en de toekomst afhingen van hoe de oogst was en hoe hard ervoor werd gewerkt. Zo’n feest nadoen door je te verkleden als boeren is betekenisloos, aldus Joyce. Je mist immers de diepere gedachten die de betekenis gaven aan zo’n feest.
Lange termijn
Om op de vraag in het intro terug te komen: met het teloorgaan van de boerenstand is dus inderdaad meer verloren gegaan dan weten hoe een schrepel werkt of wat een vaars is. Verloren gingen ook een gerichtheid op de lange termijn en op behoud van het bestaande, liefde voor de lokale gronden en natuur, samenleven volgens vaste, duidelijke rituelen.
Het is duidelijk dat Joyce dit alles betreurt. Of hij daarmee de situatie van vroeger, met de ernst van de altijd dreigende armoede en honger, zelfs voor gezonde, hardwerkende mannen, niet iets te veel romantiseert, is wel een vraag die blijft hangen. Met ”Boerencultuur” deed Joyce in ieder geval een poging om het denken van boeren te doorgronden, vast te leggen en recht te doen. Dat de boerensamenlevingen van weleer dat verdienen, weet hij tussen de regels door heel goed te verdedigen.
Boerencultuur. Hoe het platteland uit onze herinnering verdwijnt, Patrick Joyce; uitg. De Arbeiderspers; 448 blz.; € 29,99