De zeventiende-eeuwse predikant Robertus Puppius verdedigt in drie geschriften de kinderdoop tegen de wederdopers. Ds. W.J. van den Brink, hersteld hervormd predikant in Scherpenzeel, hertaalde ze. „Een actueel thema”.
Waarom hebt u gekozen voor dit boek ter verdediging van de kinderdoop?
„Op dit moment ben ik bezig met een promotieonderzoek naar het thema van de doop. Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op de publicaties van Robertus Puppius. Die vond ik zo interessant, dat ik ze heb hertaald. Met de hertaling van dit boek hoop ik op een herwaardering van de klassiek-gereformeerde doopvisie zoals verwoord in het doopformulier. Het krachtige van Puppius is dat hij zich door middel van 26 ongelooflijk scherpe argumenten expliciet richt op het thema van de doop. En het is een actueel thema: sommigen zijn als kind gedoopt en kiezen ervoor om zich opnieuw te laten dopen.”
Toch zijn er al veel andere boeken verschenen over de doop. Is een nieuw boek over dit thema wel nodig?
„Om onze belijdenisgeschriften serieus te nemen, is het misschien goed om te weten hoe men in de confrontatie met de wederdopers dacht over de doop. In Puppius’ boek staat dus geen analyse van de doop zoals ík die geef, maar een analyse zoals destijds door Puppius zelf is geschreven. In andere boeken over de doop komen hedendaagse schrijvers zelf aan het woord. Maar ik heb mijn eigen mening niet ter sprake willen brengen in het boek, en in de inleiding een korte duiding willen geven van zijn visie.”
In die inleiding staat dat de reformatorische lezer bij het lezen van Puppius’ doopvisie momenten van vervreemding kan ervaren. Hoe bedoelt u dit?
„Puppius stelt in een van zijn argumenten vast dat de kinderen zíjn wedergeboren en dat ze de Geest hébben. Niet slechts in de belofte, maar werkelijk. Hij zegt dat de belofte ons wordt toegezegd, maar ook al vervuld is: hij rekent kinderen tot de gelovigen, tenzij later het tegendeel blijkt. Als een gedoopt kind bij het opgroeien bewust de HEERE en Zijn dienst vaarwel zegt, moet het oordeel van de liefde bijgesteld worden. Ik denk dat veel lezers uit reformatorische kring dat meteen koppelen aan Abraham Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte. De gedachte kan bij hen opkomen: is het wel goed dat Puppius zich op die manier heeft uitgedrukt?”
Puppius’ standpunt komt bij sommige lezers wat ”Kuyperiaans” over. Wat is uw antwoord daarop?
„Kuyper heeft een verdachte klank gekregen, vooral door de invloed van ds. G.H. Kersten, die gestreden heeft tegen de drieverbondenleer en beducht was voor Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte. En dat is ook te begrijpen. Want als er geen oproep meer klinkt tot geloof en bekering, en deze elementen ontbreken in prediking en opvoeding, gaat er iets mis. Die oproep ontbrak echter niet bij de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologen. Zij hadden geen goedkope visie. Maar hun uitgangspunt was wel dat de kinderen er in principe bij horen. Toch zou ik willen vragen: hoe lees je het doopformulier? In het dankgebed staat namelijk dat God onze kinderen tot Zijn kinderen aangenomen heeft.”
Dacht Puppius hetzelfde over de doop als de reformatoren en nadere reformatoren?
„Tot 1650 was Puppius’ doopvisie dé algemeen aanvaarde opvatting. Nergens kom je de opvatting tegen dat er géén zaad van het geloof in de kinderen aanwezig is. Het doopstandpunt is terug te vinden bij Hermannus Faukelius, Willem Teellinck, Godefridus Udemans en tientallen anderen. Udemans zegt bijvoorbeeld dat je het zaad van de wedergeboorte een op een kunt koppelen aan de Heilige Geest, Die dat zaad laat ontkiemen. Verder zegt hij: „De kinderen zijn in potentie gelovig.” Het is dus als een sluimerend zaad aanwezig. Je ziet het nog niet. Aan een boom in de winter, zie je geen leven, geen vruchten en geen bladeren. Maar de verwachting is dat je die te zijner tijd openbaar ziet komen. Bij latere oudvaders zoals Wilhelmus à Brakel zie je pas enige verandering in hun doopvisie ten opzichte van de zeventiende-eeuwse theologen.”