Moet Nederland straks kiezen: in of uit de euro?
Op de financiële markten heeft Duitsland het imago dat je als belegger gerust je geld kunt uitlenen aan Berlijn zonder daar ook maar één seconde wakker van te liggen.
De reden is dat het land een lage staatsschuld heeft – zo’n 59 procent van de omvang van de totale economie. Bovendien let de overheid er goed op dat die niet stijgt. Ter vergelijking: landen als Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten zitten met hun staatsschuld ruim boven 100 procent en ondernemen nauwelijks iets om een verdere stijging te voorkomen. Toch is het niet terecht om Duitsland als financieel degelijk te zien.
Wie zijn geld uitleent aan een land, bijvoorbeeld aan Duitsland, doet dat doorgaans voor minstens enkele jaren en vaak voor tien, twintig of zelfs dertig jaar. Dat maakt de zaken ineens heel anders. Zó anders, dat de toekomst van de euro op het spel staat. Nederland zal zich wellicht zelfs een keer serieus de vraag moeten stellen of doorgaan met de euro voor ons land nog wel zin heeft. Zo interpreteer ik het rapport ”Europese vergrijzing in het vizier: omgaan met pensioen- en begrotingsrisico’s” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), dat onlangs uitkwam.
Dat rapport schetst een sombere toekomst van de eurozone, met als sleutelwoord pensioenen. De vergrijzing heeft namelijk onder meer tot gevolg dat grote groepen inwoners van de eurolanden in de toekomst een pensioenuitkering moeten krijgen.
Het probleem is alleen dat alle eurolanden, op een na, de lopende pensioenen betalen met de premies die werkenden op dat moment afdragen. Economen spreken van het omslagstelsel. Slechts één euroland kent iets wat het kapitaaldekkingsstelsel heet, een regeling waarbij mensen gedurende hun werkzame leven voor hun pensioen sparen. Dat land is Nederland.
Nederland heeft zo’n slordige 1700 miljard euro opzij gelegd voor de oude dag. Dat staat gelijk aan zo’n 150 procent van de omvang van de Nederlandse economie. Ter vergelijking: de pensioenreserves in landen als Duitsland, Italië, Frankrijk en Spanje bedragen tussen 0 en 20 procent van hun economieën. Die landen moeten straks pensioenen gaan verlagen, de pensioenleeftijd verhogen, fors bezuinigen op andere overheidsuitgaven, belastingen opkrikken of hun begrotingstekort en dus hun staatsschuld laten toenemen.
De kans is groot dat de laatste optie een populaire zal zijn. Het is namelijk de enige optie waarvoor geldt dat de kosten gecamoufleerd worden én –niet onbelangrijk– deels afgewenteld worden op andere eurolanden. De keuze voor die optie zal vrijwel zeker zorgen voor politieke druk op de Europese Centrale Bank om de rentes laag te houden en staatsschulden op te kopen.
Als andere landen niet hervormen, dan kan dat leiden tot economische stagnatie en een Unie die uit elkaar drijft, aldus de WRR. Het adviesorgaan vervolgt met de conclusie dat „Nederland zich een Unie die economisch stagneert of uit elkaar drijft, niet kan veroorloven”. Ik lees daarin dat Nederland ergens in de toekomst mogelijkerwijs een afweging zal moeten maken om wel of niet door te gaan met de euro.
De auteur is econoom en beheerder bij beleggingsfonds Hoofbosch.
__