Het is ruim een jaar sinds Azerbeidzjaanse troepen de Armeense enclave Nagorno-Karabach binnenvielen. Velen, onder wie Nonna Poghosyan (42) en haar gezin, sloegen halsoverkop op de vlucht. „Mijn thuis is van me afgenomen. Elke dag sta ik op met gevoelens van angst en onzekerheid.”
Het is dinsdag 19 september 2023. Geweervuur klinkt, mensen rennen in paniek door de straten van Stepanakert, de hoofdstad van Nagorno-Karabach. Op zoek naar een schuilplaats.
Die bewuste dag is Poghosyan in de stad –haar woonplaats– aanwezig. Haar kinderen, een tweeling van negen jaar, zijn op school. „De uren na de inval waren vreselijk. Het duurde ruim een uur voor ik een korte sms van mijn man kreeg dat hij de kinderen had gevonden en ze veilig waren.”
De dagen die volgen zijn zwaar. Twee dagen lang ligt de bevolking van de enclave –omsloten door Azerbeidzjaans grondgebied– onder vuur. De militairen geven zich over en duizenden Armeniërs ontvluchten de regio. Een paar maanden later wordt de internationaal niet-erkende republiek officieel ontbonden.
Abrikozen
Voor de inval verliep het leven redelijk vlekkeloos, vertelt de Armeense, die bijna heel haar leven in de enclave woonde. „Het was goed in Nagorno-Karabach. Ik hield van de natuur en de mensen. In Stepanakert was aan niets gebrek.”
„Er was geen elektriciteit en water meer; in één klap waren we het vertrouwde leven kwijt” - Nonna Poghosyan, vluchteling uit Nagorno-Karabach
Nagorno-Karabach lag de laatste jaren onder het vergrootglas van Azerbeidzjan. Toen Armenië en Azerbeidzjan in 1991 na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie onafhankelijk werden, ontstond oorlog over het bestuur van de autonome oblast die hoofdzakelijk door Armeniërs werd bewoond en bestuurd, maar destijds door Sovjetdictator Jozef Stalin aan Azerbeidzjan was toegewezen.
Bovendien is de enclave een heel vruchtbaar gebied. Nagorno-Karabach is bekend om haar wijn, en vruchten als granaatappels, abrikozen en peren groeien er goed. De regio levert daardoor ook economische winst op voor Azerbeidzjan.
De heropleving van de strijd in september vorig jaar stelde Poghosyan en haar gezin voor een onmogelijke beslissing. „Na een eerdere geweldsuitbarsting in 2020 had Rusland vredestroepen in het gebied geïnstalleerd, maar Poetin deed niets om de aanval te stoppen. En op het Westen hoefden we ook niet te rekenen. We wilden niet vluchten, maar hadden geen keus. Er was geen elektriciteit en water meer. In één klap waren we het vertrouwde leven kwijt.”
Speelgoed
Poghosyan herinnert zich dat haar dochter een hele berg knuffels mee naar beneden nam. Ze huilde, want ze wist niet welke ze mee moest nemen. „Mijn moederhart brak. Al hun boeken, speelgoed en spelletjes moesten ze achterlaten.”
Zonder dat ze het wist, schreven haar kinderen ook teksten op de muren van het huis. „Nagorno-Karabach is ons thuis, maar het wordt ons afgenomen”, stond er bijvoorbeeld te lezen.
„Mijn dochter kwam met een hele berg knuffels naar beneden; ze wist niet welke ze mee moest nemen” - Nonna Poghosyan, vluchteling uit Nagorno-Karabach
De reis naar Jerevan was verschrikkelijk, vertelt Poghosyan. „In normale omstandigheden is het een reis van enkele uren, maar door de massale exodus hebben we er 38 uur over gedaan.” Desondanks is ze dankbaar dat ze veilig in de Armeense hoofdstad zijn aangekomen. „De Armeniërs proberen er echt alles aan te doen om de situatie voor ons te vergemakkelijken.”
Tegelijkertijd is het een arm land. Dat is volgens Poghosyan goed te zien. „Gezinnen ontvangen een financiële bijdrage van de Armeense overheid, maar dat is te weinig om de kosten van voedsel, kleding en energie te dekken. Het is daarnaast ook heel moeilijk om werk te vinden.”
Moskee
Poghosyan en haar gezin slaagden erin het leven zo goed en zo kwaad als het gaat weer op te pakken. Zelf werkt ze als projectcoördinator op de Amerikaanse universiteit van Jerevan en haar kinderen gaan naar school.
Maar het mentale leed blijft, vertelt de geëmotioneerde veertiger. „Ik ben nog steeds boos. Elke dag heb ik gevoelens van angst, onzekerheid en wanhoop. Ik word regelmatig in tranen wakker.”
Daarin is ze niet de enige. „Mijn zoon heeft twee maanden lang elke dag zachtjes in zijn kussen gehuild. Als ik hem vroeg waarom hij huilde, zei hij: „Ik wil terug. Al mijn speelgoed is daar.” Mijn dochter is sterker. Zij heeft ook verdriet, maar uit dat in een dagboekje.”
Inmiddels is de Azerbeidzjaanse president Ilham Aliyev druk bezig met wat hij de wederopbouw van de regio noemt. Nieuwe huizen en luchthavens worden gebouwd en kerken en kloosters van de christelijke Armeniërs worden verbouwd tot moskee.
Plunderingen
De inwoners van de enclave hadden niet hoeven vluchten en hun rechten zouden gegarandeerd zijn als ze zouden integreren, zo stelde Aliyev kort na de inval. Daar hechten de Armeniërs echter weinig waarde aan. Sociale media staan vol filmpjes waarop plunderingen te zien zijn. Bovendien vertrapte de president in oktober vorig jaar tijdens een overwinningsbezoek aan Stepanakert –inmiddels Chankendi geheten– een vlag van de enclave en hing hij op verschillende plaatsen in Nagorno-Karabach Azerbeidzjaanse vlaggen op.
Aan een vredesovereenkomst tussen beide landen wordt wel gewerkt, maar Poghosyan weet zeker dat dat alleen voor Azerbeidzjan gunstig uitpakt. „Armenië is de verliezer en heeft daarom niets te vertellen.”
Of ze met haar gezin ooit nog naar Nagorno-Karabach kan terugkeren, betwijfelt ze daarom. „We hebben een prachtig huis achtergelaten, maar ik wil alleen terug als het een internationaal erkend, soeverein gebied is. Erg hoopvol dat het ooit zover komt, ben ik niet.”