In de preekoefeningen klopt het hart van Voetius
In de gloriejaren telde Voetius zo’n honderd leden. Nu is het vechten om de vereniging voor gereformeerde theologiestudenten overeind te houden, maar bij de viering van het 125-jarig bestaan lijkt het dieptepunt gepasseerd.
Ruim is het kamertje van Ferdinand van der Mast (24) niet, maar de vijftiende verdieping van de studentenflat in Diemen biedt wel een fascinerend uitzicht. De theologiestudent uit Sommelsdijk, lid van de hervormde gemeente te Middelharnis, is net aan het tweede jaar van de predikantsmaster begonnen. Een druk jaar, want hij is ook tot voorzitter van studentenvereniging Voetius verkozen.
Tot zijn overstap van de studie biomedische wetenschappen naar theologie was de persoon van Voetius, de bekendste theoloog van de Nadere Reformatie, hem onbekend. „Het eerste wat ik van hem las, was zijn inaugurele rede: ”Godsvrucht vereist tot de wetenschap”. Daarin pleit hij ervoor om naast gedegen wetenschapsbeoefening de godsvrucht hoog te houden.”
De naar Voetius genoemde vereniging probeert daar invulling aan te geven door lezingen, studiekringen en preekoefeningen te combineren met devote elementen zoals het avondgebed. Voor de lezingen en studiekringen worden overkoepelende thema’s gekozen. „Dit jaar is dat voor de lezingen de Drie-eenheid van God. In het achterliggende jaar stond het begrip gerechtigheid centraal. De lezingen worden meestal gegeven door hoogleraren en docenten van de PThU en zijn sinds afgelopen jaar voor iedereen toegankelijk. De studiekringen vinden bij studenten thuis plaats.”
Preekoefeningen
Aan de invulling van het jaarprogramma veranderde door de jaren heen weinig. „We gaan stug door op het oude spoor, zij het met een geringer aantal leden. In aanloop naar het lustrum hebben we gesprekken gehad met oud-leden en voormalige mentoren. In hun tijd werden soms drie of vier preekoefeningen tegelijk gehouden, op verschillende locaties in Utrecht. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen.”
„We gaan stug door op het oude spoor, zij het met een geringer aantal leden” - Ferdinand van der Mast, student theologie
Prof. dr. F.G. (Gerrit) Immink (73) maakte de gloriejaren van Voetius mee. In 1971 begon de boerenzoon uit Daarle aan de studie theologie in Utrecht. Als kamerstudent sloot hij zich aan bij twee studentenverenigingen: het dispuut Sola Scriptura van de CSFR en Voetius. „Daar stroomde ik in met zo’n dertig andere eerstejaarsstudenten.”
In 1973 werd hij verkozen tot preses van Sola, het jaar daarop tot vicepreses van Voetius. „Daar waren de meeste leden van hervormd-gereformeerden huize. Er was ook een behoorlijke groep studenten uit de Gereformeerde Gemeenten. Ze waren afgewezen door het curatorium van hun kerkverband of voelden zelf al aan dat opgaan geen zin had. En dan had je de christelijke gereformeerden die hun theologiestudie in Utrecht begonnen en na verloop van tijd naar Apeldoorn overstapten. Frappant is dat je nu het omgekeerde ziet: hervormde studenten die aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn starten of daar hun master doen. Dat was destijds ondenkbaar.”
Kohlbrugge
Belangrijke voetiaanse thema’s waren in die jaren de toe-eigening van het heil en de verhouding tussen verbond en verkiezing. Het leidde tot verhitte discussies tussen geestverwanten van de sterk verbondsmatige ds. J.G. Woelderink en adepten van ds. I. Kieviet, bekend door zijn boek ”Tweeërlei kinderen des Verbonds”.
Immink herkende van huis uit beide lijnen. „Een deel van de familie van mijn vader was gereformeerd, mijn moeder kwam uit de gereformeerde gemeente van Vriezenveen. Globaal gezegd was in de familie van mijn moeder niemand een kind van God, de gereformeerde familieleden van mijn vader waren het allemaal. Dat zette me als kind al aan het denken.”
Ook de geschriften van dr. H.F. Kohlbrugge waren geregeld onderwerp van gesprek. „Vooral onder studenten uit de Gereformeerde Gemeenten, waar de wedergeboorte grote nadruk krijgt. Ook ik had waardering voor Kohlbrugge, maar zij ervoeren zijn theologie als een soort bevrijding. Ouderejaarsstudenten hadden het vaak over de kort daarvoor overleden prof. A.A. Van Ruler.”
Minder debat
Behalve het oefenen van preken, met medestudenten erbij, werd het kanselgebed geoefend. „Dat vroeg om een veilige sfeer, maar het was heel nuttig. De gebeden vormen de gemeente net zo sterk als de preek. Voor mij waren de tafelgebeden van mijn vader een voorbeeld. Je hoorde er het dagelijks leven in terug, en dat wat hem bezighield.”
„Het oefenen van het kanselgebed vroeg om een veilige sfeer, maar het was heel nuttig” - Prof. F.G. Immink, emeritus hoogleraar
In 1993 werd Immink, die zes jaar eerder promoveerde op de dissertatie ”Divine simplicity” (De eenvoud Gods), benoemd tot hoogleraar praktische theologie. Daarnaast werd hij onder meer mentor van Voetius. Het klimaat was er intussen behoorlijk veranderd, mede door de invloed van de evangelische beweging.
„De theologische thema’s die in mijn studentenjaren de gemoederen bezighielden, speelden niet meer. Als ik erover sprak, keken de Voetianen me aan of ze water zagen branden. Zij waren vooral bezig met praktische onderwerpen, zoals persoonlijke vroomheid, navolging en gebed. Ik herinner me een emotioneel gesprek over gebed om genezing, naar aanleiding van de geboorte van onze jongste zoon, die geboren is met een structurele lichamelijke beperking. Mijn standpunt dat de Bijbel ons ook leert de gebrokenheid waarmee we worden geconfronteerd te aanvaarden, leverde een forse aanvaring op. De interesse voor echt theologische thema’s was beperkt, waardoor er minder debat was. Juist daarvan heb ik veel geleerd. Achteraf moet je misschien wel constateren dat de aandacht voor de praktische vertaling ervan in mijn tijd bij Voetius te gering was.”
Vrouwelijke studenten
Toen hij in 2003 werd gevraagd als rector van de toenmalige Hervormde Opleidingen, zag Immink het studentenaantal al fors teruglopen. Het aandeel vrouwelijke studenten nam in rap tempo toe. Steeds vaker waren ze afkomstig uit de achterban van de Gereformeerde Bond. „Ook op Voetius deden ze hun intrede. Eerst uit algemeen theologische interesse, later vanuit de wens zelf predikant te worden. Een andere opvallende ontwikkeling was de verschuiving in denken over liturgie.”
De gestage daling van het aantal theologiestudenten raakte ook Voetius. Na zware jaren, waarin de vereniging zelfs ter ziele dreigde te gaan, krabbelt het theologische dispuut tot vreugde van Ferdinand van der Mast weer op uit het dal. Het aantal leden is gestegen tot zestien, onder wie vier nieuwelingen. Het merendeel komt nog steeds uit Gereformeerde Bondsgemeenten binnen de Protestantse Kerk in Nederland. „Maar in principe is ieder welkom. We hebben ook lutheranen onder de leden, vorig jaar zelfs een oosters-orthodoxe student.”
Het hart van de vereniging klopt volgens de preses in de preekoefeningen voor medestudenten en een mentor. Voor dit jaar zijn er zes ingepland. „De predicator maakt niet alleen een preek, maar ook een uitgebreid werkstuk waarin hij zijn dogmatische, exegetische en homiletische keuzes onderbouwt. Op al die vlakken wordt kritiek geleverd. Het gaat er soms stevig aan toe. Het is aan de predicator om te beslissen of ook mensen van buiten Voetius welkom zijn.”
Disciplinair denken
Sinds de verhuizing vanuit Utrecht naar Amsterdam, in 2012, vergaderden de Voetianen in een collegezaal van de Vrije Universiteit. De preekoefeningen vonden plaats in de universiteitskapel. Vanwege de terugkeer naar Utrecht in 2024 ging de vereniging een samenwerking aan met de Jacobikerk. „Die kent net als wij het wekelijkse avondgebed. Dat doen we nu gezamenlijk, voorafgaand aan onze vergaderingen daar. Ook voor de preekoefeningen mogen we de Jacobikerk gebruiken.”
De huidige bestuursleden zien de organisatie van het congres voor het 125-jarig bestaan en de herintegratie van de vereniging in Utrecht als hun belangrijkste taak. Ze worden bijgestaan door de mentoren, de hoogleraren W.H.Th. Moehn, G. van den Brink en H. van den Belt. „De mentoren hebben altijd een gesprek met het nieuwgekozen bestuur en leveren de slotkritiek bij de preekoefeningen.”
„Studenten vinden bij ons wat ze aan academische inhoud missen bij de opleiding” - Ferdinand van der Mast, student theologie
De jaren door was Voetius volgens Van der Mast van aanvullende betekenis voor de theologische faculteit. „In het verleden lag de nadruk in de opleiding sterk op de inhoud en was er weinig oog voor persoonlijke vorming. Daarin voorzag Voetius. Nu is het omgekeerde het geval en vinden studenten bij ons wat ze aan academische inhoud missen bij de opleiding. Ze leren op Voetius disciplinair denken.”
Ultieme bron
Het gereformeerde karakter van de vereniging ligt voor de huidige preses in het centraal stellen van de Bijbel als ultieme bron van theologie. Over de interpretatie verschillen de meningen. „Voetius is een plaats van ontmoeting en gesprek. Discussie over specifieke theologische thema’s, zoals het verbond, is er overigens minder van vroeger.”
In de slotfase van zijn mentoraat zag prof. Immink onder de Voetianen de invloed van Angelsaksische theologen zoals Tim Keller en John Piper sterk toenemen. „Theologen die in een meer neocalvinistische en evangelicale traditie staan. Dat is toch een ander klimaat dan in mijn studententijd.” De huidige Voetianen zijn volgens Ferdinand van der Mast weer sterk gefascineerd door de dialectische theologen van de 20e eeuw, zoals Karl Barth en Kornelis Heiko Miskotte. „Die zijn niet bij uitstek gereformeerd, maar brengen wel op een frisse manier klassieke noties onder woorden. Daarin vormen ze een soort brug tussen de oudere en de modernere theologie. Daar wil je wel mee in gesprek blijven. We vormen als gereformeerden geen eilandje binnen de kerk.”
„Zonder het dispuutsleven was ik niet de dominee en de theoloog die ik geworden ben” - Prof. F.G. Immink, emeritus hoogleraar
Voor prof. Immink staat vast dat de kerk veel baat heeft bij het onderlinge gesprek van theologiestudenten in verenigingsverband. „Zonder de intensieve deelname aan het dispuuts- en studentenleven was ik niet de dominee en de theoloog die ik geworden ben. Het heeft in sterke mate bijgedragen aan de vorming van mijn theologisch fundament.”