Laat de gemeente haar doop verstaan
Het doopformulier verwijst naar het behoud van Noach en de zijnen en Israëls doorgang door de Rode Zee, „door hetwelk de doop beduid wordt”. Merkwaardige vergelijking misschien. Toch een Bijbelse typologie.
”Historisch-theologische gesprekken tusschen twee Gereformeerde predikanten (een oom en een neef) betreffende het lezen, bij de bediening van den Heiligen Doop, van het geheele formulier, vooral echter van den aanhef van het gebed: Die naar Uw streng oordeel … door hetwelk de Doop beduid wordt.” Aldus de wijdlopige titel van een boekje, onlangs aangetroffen in de kringloop. In een stoffige stapel oude brochures. Tweede druk. Amsterdam 1892. De schrijver: Dr. H.F. Kohlbrugge, in leven predikant bij de Nederlandsch-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld.
„„Wij nu drijven met de ark, die Christus de Heere beduidt””
Nota bene, de bladzijden van het boekje moest ik nog opensnijden… Dat is wel jammer, want het is een belangrijk geschrift. Het wijst op de inhoud van het gebed in het oude doopformulier. Opmerkelijk daarin is de verwijzing naar de zondvloed. De ongelovige en onboetvaardige wereld werd gestraft, maar de gelovige Noach en de zijnen werden uit Gods barmhartigheid behouden en bewaard. Genoemd wordt ook Farao, die met zijn volk in de Rode Zee verdronk, maar het volk Israël werd er droogvoets doorheen geleid. En dan vervolgt het formulier: „…door hetwelk de doop beduid wordt.” Merkwaardige vergelijking misschien. Toch is het een Bijbelse typologie. We treffen haar aan in 1 Petrus 3 en in 1 Korinthe 10. In de ‘verlichte’ 19e eeuw, waarin Kohlbrugge leefde, vonden veel dominees het maar een rare zinspeling in dat gebed. En ze lieten het voor wat het was. Ze hadden betere formuleringen, meenden ze.
In zijn boekje verdedigt Kohlbrugge de diepe en Bijbelse heenwijzing in het formulier. Hij doet dat in de vorm van een fictief gesprek. Met een indrukwekkende keur van citaten toont hij aan dat dit gebed de eeuwen van de kerkgeschiedenis omspant. Het vormt als het ware de brug tussen Israël en de kerk. Dit gebed werd al gebeden in de Vroege Kerk. Bekend is dat in de oudchristelijke doopliturgie de herinnering aan de grote daden van God voor het volk Israël een duidelijke plaats had. Via de middeleeuwen en Luther is dit gebed tot ons gekomen.
Goed dat het in tal van doopdiensten nog steeds klinkt. De vraag is of we ons bewust zijn van de diepe Bijbelse verbanden die daarin spreken. Ook nu nog zou het zicht op de geestelijke betekenis van de doop aan helderheid en kracht winnen als dat het geval is. Bij jongeren en bij ouderen. Bij doopouders en gedoopten. De doop als het zichtbare getuigenis van de behoudenis in Christus. In Hem alleen. In Hem vast en zeker. Gered door de dood heen. Kohlbrugge citeert Luther met instemming: „Zoo als het daar toeging, toen Noach de ark maakte, zoo gaat het ook nu nog toe. Zoo als daar Noach, hij zelf met zijne zeven in de ark, die midden in het water dreef, behouden geworden is, zoo moet ook gijlieden in den doop behouden worden. Daar heeft het water alles wat leefde, menschen en beesten, verdronken; zo verdrinkt ook de doop alles wat vleeschelijk en van de oude natuur is en maakt geestelijke menschen. Wij nu drijven met de ark, die beduidt Christus den Heere…” Het is een variant op een woord van J.A. Wormser, een andere 19e-eeuwer: „Laat de gemeente haar doop verstaan, en de gemeente is gered!”
De auteur is christelijk gereformeerd emeritus predikant.