Ze had gedacht te trouwen en kinderen te krijgen, maar haar weg liep anders. In het hete en stoffige Caïro zette Nelly Olthof (62) zich 27 jaar in voor eenzame ouderen. „Als je bent op de plek waar God je hebben wil, dan is het goed.”
De afspraak met Olthof vindt plaats op de warmste dag van het jaar. Om halfelf in de ochtend kruipt de thermometer al richting de 30 graden. Ze doet er laconiek over. „Het gaat slechts om een paar dagen, hè.” In Egypte, het land waar ze 27 jaar werkte als verpleegkundige voor zendingsorganisatie Near East Ministry (NEM) , kreeg ze maandenlang te maken met deze temperaturen, of zelfs hoger.
In juni keerde Olthof definitief terug naar Nederland en vond ze huisvesting bij een boer in het buitengebied van Putten. Om antwoorden zit de kordate zendingswerker niet verlegen. Twee uur aan één stuk praat ze op het terras naast haar bakhuisje over alles wat haar bezighoudt.
Hoe ervaart u het om weer in Nederland te zijn?
„Heerlijk.” Met een weids gebaar: „Dat groen hier, dat groen. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Ik deelde mijn enthousiasme eens met een meneer. Die antwoordde: „O, we zijn eraan gewend.” Nou, dat kan ik niet begrijpen. Ik wil er niet aan wennen. Ik vind het prachtig.
Mensen vragen me vaak of ik al geland ben. En ja, dat weet ik niet. Ik vind het heerlijk om hier te zijn. Ik heb helemaal geen heimwee naar Caïro. Maar verder moet ik mijn leven nog op de rails krijgen. Ik heb nog geen baan. Ik neem nog niet echt deel aan het leven hier. En dat vind ik niet altijd makkelijk.”
Wat vindt u er moeilijk aan?
„De onzekerheid. Ik moet werken tot mijn pensioen, maar ik heb nog niet duidelijk welke kant ik op wil. Ga ik weer de zorg in of zoek ik iets heel anders?
Ik heb al wel sinds vorige week een huis. Dat is heel bijzonder gegaan. Ik had me voor die woning ingeschreven. Een appartement op drie hoog in Stadsdennen in Harderwijk, een fijne, multiculturele wijk. Maar ik dacht: dat wordt niks. Ik ben nog maar twee jaar lid van de woningbouwvereniging. Er is grote woningnood in Nederland. Onverwachts werd ik uitgenodigd voor een bezichtiging. Vanuit mijn vakantieadres in Ruinen reed ik naar Harderwijk. Er was nog een kandidaat, een vrouw. Ik zei: „Jij staat vast op nummer één of twee, want ik ben nummer drie.” Toen zei de mevrouw van de woningbouwvereniging: „Mevrouw Olthof, u bent nummer één.” Heel bijzonder. Deze maand krijg ik de sleutel. Ik kan het nog steeds niet geloven. Het is echt een wonder van God.”
In wat voor klimaat groeide u op? Kreeg u uw liefde voor zending van huis uit mee?
„Ik ben opgegroeid in een gereformeerd nest in het Drentse Klazienaveen. Op zondagochtend gingen we met het hele gezin naar de kerk en wie wilde ging ’s avonds nog een keer. Na elke maaltijd lazen we uit de Bijbel. Mijn ouders waren gelovige mensen, maar geen praters. Geloven was in hun ogen iets voor jezelf. Over zending werd niet gesproken.”
Hoe is die belangstelling dan wel ontstaan?
„Toen ik 17 was, deed ik een sociaal-diaconaal jaar in een verpleeghuis in Tiel, omdat ik nog te jong was voor de opleiding tot verpleegkundige. Ver van huis ging ik nadenken over mijn relatie met God. Ik onderzocht de Bijbel en kwam tot de persoonlijke overtuiging dat Jezus voor mijn zonden is gestorven en ik een kind van God mag zijn. Op een avond was ik in mijn kamer en ervoer ik sterk de aanwezigheid van God. Ik knielde neer voor mijn bed en het leek alsof ik een stem in mij hoorde die mij riep voor de zending. Heel apart. Vanaf dat moment ben ik me serieus gaan oriënteren op werk in het Koninkrijk van God.”
U solliciteerde voor zendingswerk in Israël, maar kreeg tijdens uw voorbereiding een roeping voor Egypte.
„Ja, dat klopt. Ik solliciteerde bij zendingsorganisatie Near East Ministry voor een functie als verpleegkundige in Israël. Ter voorbereiding volgde ik een cursus. Tijdens die bijeenkomst deelde Herman Goudswaard, destijds directeur van de NEM, gebedspunten over landen in het Midden-Oosten. Hij noemde daarbij ook Egypte. Dat land raakte me zo, ik kan dat niet uitleggen. Ik dacht: ik moet helemaal niet naar Israël, God roept mij voor Egypte. Dat zei ik tegen Herman, maar hij reageerde heel nuchter dat ik eerst maar naar Israël moest gaan. Want de NEM had nog helemaal geen werkers in Egypte.”
„Ik wist: God houdt niet minder van mij als ik nu zeg dat ik graag in Nederland wil blijven. Maar Egypte liet me niet los” - Nelly Olthof, voormalig zendingswerker in Egypte
Uiteindelijk vertrok u zes jaar later pas naar Egypte. Was dat een grote stap?
„Ja, best wel. Ik was na vier jaar teruggekeerd uit Israël en had in Nederland een fijn leven opgebouwd. Ik had een mooie baan in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam, een leuk appartement en lieve vrienden en familie in de buurt. Ik wist: God houdt niet minder van mij als ik nu zeg dat ik graag in Nederland wil blijven. Maar Egypte liet me niet los. God legde liefde in mijn hart voor dit volk.
Ik heb wel tegen Hem gezegd: Dan moet U voor me zorgen. Nou ja, God moet niets, maar ik bedoelde: ik ga niemand vragen om geld. Nou, ik kan je vertellen: God heeft voorzien en doet dat nog steeds. Ik heb nooit ergens om hoeven vragen. Zelfs toen ik een auto nodig had voor mijn werk, was het geld er.”
Wat was uw eerste indruk van Egypte?
„Ik vond het er fijn. Je hoort weleens dat mensen erg moeten wennen aan de viezigheid en het stof en de warmte, maar ik heb dat nooit gehad. Ja, het is vies, er ligt overal afval en stof en het is er ongeorganiseerd, maar ik wist: ik ga aan een avontuur beginnen. En daarom kon ik me eraan overgeven. Als je bent op de plek waar God je hebben wil, dan is het goed.”
U zette in Caïro een verzorgingshuis op. Waarom was dat nodig?
„De eerste jaren in Egypte werkte ik in de thuiszorg. Daar kwam ik vreselijke situaties tegen. Een weduwe die halfzijdig verlamd was en de hele dag op bed lag. Ze at en dronk bijna niets, want dan moest ze naar het toilet en er was niemand om haar te helpen. Een demente vrouw die overdag alleen was en vastgebonden lag op bed.”
Olthof wrijft met een papieren zakdoekje het zweet van haar voorhoofd. „Verschrikkelijk, verschrikkelijk.”
„De druppel die voor mij de emmer deed overlopen, was de situatie van een vrouw die na een ziekenhuisopname niet terug kon naar haar familie. Die wilde haar niet meer hebben. Toen dacht ik: het kan toch niet zo zijn dat er aan het einde van je leven geen plek voor je is waar voor je gezorgd wordt. Elk mens is een schepsel van God en heeft er recht op dat er mensen zijn die naar hem of haar omkijken.
„Het kan toch niet zo zijn dat er aan het einde van je leven geen plek voor je is waar voor je gezorgd wordt” - Nelly Olthof, voormalig zendingswerker Egypte
Met een Egyptische arts ben ik gaan bidden en op zoek gegaan naar een locatie voor een verpleeghuis. God heeft ons gebed verhoord. De derde verdieping van een methodistenkerk in een van de armste wijken van Caïro stond leeg. De predikant van die gemeente had een droom gekregen waarin God Hem opdroeg een kerk te bouwen waarin veel mensen zouden worden gediend. Toen wij aanklopten, was dat voor hem een gebedsverhoring.
Samen met wat collega’s heb ik het gebouw opgeknapt. We hadden geen cent. Niet voor de verbouwing, niet voor de inrichting, niet voor het levensonderhoud en de zorg, maar God heeft overal voor gezorgd. Alles wat we nodig hadden, heeft Hij gegeven.”
In de islamitische cultuur staat zorg voor ouderen toch juist hoog aangeschreven?
„Het is inderdaad heel gewoon dat kinderen hun vader of moeder in huis nemen of bij hen gaan wonen als ze hulp nodig hebben. Maar dit is aan het veranderen. Vrouwen werken vaker buitenshuis, die zijn niet altijd beschikbaar. Er zijn ouderen die nooit zijn getrouwd of die geen kinderen hebben. In zulke gevallen is een verzorgingshuis een uitkomst.”
Waar moest u het meest aan wennen in Egypte?
„Aan de cultuurverschillen in de zorg. Tijdens mijn taalstudie hielp ik mee in een dorpskliniek. Met de gynaecoloog die er werkte, mocht ik mee naar een bevalling. Tijdens de persweeën kreeg de moeder een roesje, maar dat wist ik niet. Die vrouw zakte weg en ik zei: „Dit gaat niet goed.” Vervolgens duwde de arts heel hard op haar buik. Na de geboorte legde hij de blote baby op een glazen tafel om het te onderzoeken. Vreselijk.
Lastig vond ik ook dat het beroep van verpleegkundige in Egypte weinig aanzien heeft. Dat komt voort uit de geschiedenis. De eerste verpleegkundigen in Egypte waren prostituees. Mensen noemden mij vaak dokter. „Nee”, zei ik dan, „ik ben verpleegkundige en daar ben ik trots op.” Het was mijn missie om verpleegkundigen te laten weten dat ze van waarde zijn. „Jullie kijken op tegen artsen, maar weet dat die dokters niet zonder jullie kunnen. Jullie doen fantastisch en belangrijk werk.””
Noem eens een culturele blunder die u maakte?
„Ik ben vrij direct en dat werd mij niet altijd in dank afgenomen. Ik belde eens een familie om te zeggen dat haar vader was overleden. Dat deed ik zonder omwegen, maar dat viel niet goed. Je moet dan zeggen: „Mag jij leven.” En dan begrijpt de ander dat zijn familielid is overleden.
Onze directeur zei eens tegen mij: „Jij hebt een probleem, je vertrouwt mensen.” Nederlanders zeggen iets en menen dat ook. Egyptenaren letten er vooral op dat ze de ander niet kwetsen. Of ze daarbij de waarheid spreken, is van minder belang. In die manier van communiceren heb ik vaak gefaald.”
Zo’n leven in een vreemde cultuur kan best eenzaam zijn. Ervoer u dat ook zo?
„Nee. Nee hoor. Ik had mijn Egyptische en Nederlandse vrienden. En mijn collega’s. Ik heb me nooit eenzaam gevoeld.”
Wat waren moeilijke momenten voor u?
„Dat een bewoner uit ons huis moest worden gezet, omdat zijn familie niet had betaald. Die man was erg hulpbehoevend. Ik heb zo staan huilen, dat de directie uiteindelijk het besluit terugdraaide.
De coronaperiode vond ik heel zwaar. Er was geen vliegverkeer mogelijk naar Nederland. Mijn moeder was destijds 91 jaar. Ik dacht: als er nu iets met haar gebeurt, kan ik er niet naartoe.
In het tweede coronajaar zijn 8 van de 25 bewoners overleden. Dat greep diep in. Ik herinner me een kinderloos echtpaar. Allebei waren ze blind en hij was dement. Ze waren zo blij dat ze in ons huis bij elkaar konden wonen. Mijn eerste coronatest deed ik bij hem. Die was positief. De man is uiteindelijk aan de ziekte overleden. Heel verdrietig.”
Hoe hield u het vol?
„Door de liefde voor de mensen. En door God Die me kracht gaf. Dat gebeurde niet alleen in de coronaperiode, maar dagelijks. Mijn hele tijd in Egypte heb ik ervaren als een groot hoogtepunt. Dat je een huis mag runnen met 25 bedden. Dat is toch een wonder van God? En dat wonder houdt niet op nu ik weg ben, maar gaat door. Ik hoop dat de mensen daar dat blijven zien.”
U bent niet getrouwd. Vindt u dat lastig?
„Ja, ik had niet verwacht dat mijn leven zo zou lopen. Ik dacht: ik kom wel iemand tegen en ik ga heel veel kinderen krijgen. Maar dat is niet gebeurd. Daar heb ik nu vrede mee. Ik heb een rijk leven met God. Met Hem kan ik alles bespreken. Bij Hem kan ik uithuilen.
Ik heb altijd gebeden: „Heer, U kent mijn verlangens, mijn wensen. Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” Ik weet dat God goed is. Hij denkt niet: laat Ik het die Nelly eens moeilijk maken. Nee. De wereld is gebroken. Ook met een huwelijk of met kinderen is het leven niet perfect. De zin van mijn bestaan ligt daarom allereerst in God. Hij is mijn vreugde en blijdschap.”
„Roept de Heer geen mensen meer voor langere tijd? Hoe kan dat? ” - Nelly Olthof, voormalig zendingswerker Egypte
Hoe ervoer u uw positie als alleenstaande vrouw in een Arabische cultuur?
„Als buitenlander werd ik op handen gedragen. Mensen waren vooral dol op mijn blauwe ogen. Ik heb nooit gemerkt dat er op me werd neergekeken. Maar in mijn werk kreeg ik wel wat van de achtergestelde positie van vrouwen mee. Meisjes die gingen trouwen mochten bijvoorbeeld geen avond- of nachtdiensten meer doen van hun verloofde. Nou ja, dat vond ik belachelijk. Dan zei ik: „Wat vind jij dan?” En dan antwoordden ze vaak: „Ik wil wel.” Maar eigenlijk kun je het stellen van zo’n vraag in de Egyptische cultuur niet maken.”
U hebt een bijzondere voorliefde voor het Joodse volk. Hoeveel ruimte was daarvoor in Egypte?
„Dat de NEM zowel Jood als Arabier wil dienen heeft me altijd aangesproken. Hoe kun je het moslims kwalijk nemen dat ze niet van Israël houden als ze Jezus niet kennen?
Op mijn werk sprak ik openlijk over mijn liefde voor Israël. Dat kon, omdat we de laatste jaren alleen maar christelijke bewoners en christelijk personeel hadden. Miss Nelly houdt van Israël; dat wist iedereen.
In de kerk die ik bezocht, een kleine evangelische gemeente in Caïro, ging het helaas nooit over het Joodse volk. Er werd ook nooit voor Israël gebeden. Dat lag te gevoelig. Voorgangers waren bang om afgeluisterd te worden door de overheid als ze dat zouden doen. Die zou dat kunnen interpreteren als dat je tegen moslims bent. Ik heb een paar christenen leren kennen die van het Joodse volk houden en ervoor bidden. Maar je kunt die in Egypte helaas op één hand tellen.”
In juni keerde u na ruim dertig jaar zendingswerk definitief terug naar Nederland. Hoe kwam u tot dat besluit?
„Twee jaar geleden merkte ik dat ik last kreeg van heimwee en het helemaal niet meer zo vanzelfsprekend vond om in Egypte te zijn. Toen ben ik na gaan denken over een vertrek. Het leek mij het handigst om voor mijn pensioen naar Nederland te gaan, zodat ik daar nog wat jaren zou kunnen werken en een leven op zou kunnen bouwen. Vorig jaar tijdens mijn verlof hakte ik de knoop door. Dat gaf veel rust. Hoewel ik het moeilijk vond om het aan de mensen in Egypte te vertellen en om mijn werk en vrienden los te laten.”
In hoeverre bent u veranderd door uw verblijf in Egypte?
„De afspraak voor dit interview was al lang van tevoren gemaakt. Daar moest ik best aan wennen. In Egypte leefde ik bij de dag. Mensen zeggen daar bij alles wat ze doen: ”Insjallah”, als God het wil. Dat doe ik nog steeds. In de zin van: We zien wel.”
Uw vriendin Froukje noemde u meer Egyptenaar dan Nederlander.
„Is dat zo? Ik ga haar meteen bellen.” Lachend: „Nee hoor. Ik denk dat ze dat baseert op mijn flexibiliteit. Ik houd er niet van om alles vast te leggen. Dat heb ik in Egypte geleerd. Eén keer per jaar gingen we eropuit met de bewoners. Dat vond ik altijd een onmogelijk avontuur. We hadden geen lift, dus alle mensen moesten de trap af, in de bus worden getild. De eerste jaren maakte ik me ontzettend druk over die dag. Op een gegeven moment dacht ik: de belangrijkste zaken heb ik op orde en voor de rest zien we wel.
In mijn eerste jaren in Egypte werkte ik in een ziekenhuis. Op de zaal lag een vrouw met een grote buikwond. Ze was net geopereerd. Opeens zag ik familie haar over de gang slepen naar het toilet. Dat kon echt niet. Toen heb ik gedacht: om hier te aarden, moet ik leren om soms de andere kant op te kijken. Die mensen doen het al eeuwen zo. Die les ben ik nooit vergeten.”
U was een van de langstzittende zendingswerkers van de NEM. Bijzonder?
„Ja, dat vind ik wel. Als ik dat hoor, denk ik weleens: roept de Heer geen mensen meer voor langere tijd? Hoe kan dat? Maar ik ga daar gelukkig niet over. Tijden veranderen, mensen veranderen. Wat ik nooit heb begrepen, is dat mensen zeggen over zendingswerk: „Dit past nu in mijn leven.” Dat klinkt voor mij te menselijk, te zakelijk. En nogmaals, ik ga daar niet over. God kan het allemaal gebruiken.”
Hoe kijkt u naar de toekomst?
„Ik hoop weer aan het werk te komen. De ouderenzorg trekt mij, maar receptioniste zijn lijkt mij ook heel leuk. Ik wacht af wat God met mij voorheeft. Toen ik vorige week dat huis kreeg, dacht ik: wauw, geweldig. Als God dit zo heeft georganiseerd voor mij, dan komt die baan er ook wel.”
> rd.nl/hetgesprek