Veldwerker Stichting Ismaël opgepakt en scherp verhoord in Midden-Oosten
De geheime dienst hield hem enkele dagen vast in een land in het Midden-Oosten waar hij al jaren verbleef. Namen van lokale christenen gaf Willem, veldwerker van Stichting Ismaël, tijdens de scherpe verhoren niet prijs. „Bid voor ons, maar vooral voor hen die van moslim christen werden.”
Sinds enkele weken bevinden Willem en zijn gezin zich in een ander land in het Midden-Oosten. In het land waar hij jarenlang woonde en werkte, is hij inmiddels persona non grata. Inheemse en buitenlandse christenen werden er het achterliggende jaar steeds strenger gecontroleerd en hun activiteiten aan banden gelegd.
Nog heel recent werden in dat land opnieuw enkele christenen die hun geloof met anderen deelden, opgepakt, vastgehouden en ondervraagd. „Zij zijn kortgeleden gelukkig vrijgelaten en hebben halsoverkop het land moeten verlaten.”
Enerverend
Willem weet uit ondervinding wat deze mensen zo ongeveer hebben doorgemaakt. Hij bracht aan het begin van de zomer meerdere dagen in de cel door. Ze waren voor hem en zijn gezin uitermate enerverend. „Maar God was zeer nabij. Hij gaf ons ook de beste advocaat van het land.”
Dat hij en zijn gezin het land uit moesten, stond overigens al langer vast. „We kregen geen verlenging van ons visum. En dan weet je eigenlijk wel hoe laat het is. Het is een softe manier om je te lozen. Zodra we het land uit gingen, zouden we er niet meer kunnen terugkeren.”
Toen Willem een paar maanden geleden een oproep kreeg om zich te melden bij de geheime dienst, probeerde hij daar aanvankelijk onderuit te komen. „Ik zei: We gaan bijna het land uit, wat heeft een gesprek met jullie nu nog voor zin?” Maar zo gemakkelijk ging dat niet. „Ik begreep dat als ik me niet meldde, de kans groot was dat ze ons op het vliegveld, terwijl we al onze bagage bij ons hadden, tegen zouden houden. Dat wilde ik mijn gezin niet aandoen.”
Geboeid
De vier dagen die de veldwerker van Stichting Ismaël vervolgens in de cel doorbracht, behoren tot de spannendste in zijn leven. „Ik werd geboeid, ze sloten me in mijn eentje op, zonder enig contact met de buitenwereld. Ook niet met de ambassade. En ik moest gevangeniskleren aan. Een officiële aanklacht was er niet. En naar een advocaat kon ik, in deze fase althans, fluiten.”
Na enige tijd kreeg Willems vrouw Jannie toestemming wat goederen voor hem bij de gevangenis af te geven. „Ik had bijvoorbeeld gevraagd om vloeistof voor mijn contactlenzen. Nou, die mocht mijn vrouw dan wel komen brengen. En dan zou ze meteen, zeiden de agenten, mijn mobiele telefoon mee kunnen nemen. Gelukkig was Jannie zo slim om dat laatste juist níét te doen.”
„Ik moest gevangeniskleren aan, een officiële aanklacht was er niet” - Willem, veldwerker Stichting Ismaël
Hoe verstandig dat was, bleek toen ze de spullen kwam afleveren. „Ze vroegen meteen: Waar is de mobiele telefoon?” Uiteindelijk kreeg Willem alleen de contactvloeistof doorgeleid. „Verder hielden ze alles achter, ook de door Jannie meegebrachte Bijbel.”
Intimiderend
Ingrijpend en heftig waren de telkens terugkerende, langdurige verhoren. „Steeds weer wilden ze van me weten met wie ik allemaal in contact stond, waarom ik in het land was, wat ik er deed. Een zo’n geheim agent ging vlak voor me staan en schreeuwde: „We weten al heel veel van je. Maar we willen dat jij het ons ook vertelt: alles!” Het was allemaal uiterst intimiderend.”
Willem en zijn echtgenote leefden in dit land openlijk als christenen en stonden vanuit hun geloof op allerlei manieren anderen bij – zowel christenen als moslims. Dat zorgde in toenemende mate voor een tweedeling in de achtergestelde wijk waar ze woonden. „Waarschijnlijk zijn we ook bespioneerd en is er over ons geklaagd.”
Tijdens de verhoren dacht de veldwerker koortsachtig na over wat hij wel of niet zou zeggen. „Helemaal niets zeggen en alles ontkennen werkt natuurlijk niet. Dat maakt je in hun ogen alleen maar verdachter. Dus wat ik uiteindelijk deed, was bedenken wat zij waarschijnlijk al over mij wisten. En dát vervolgens vertellen.”
Achmed en Mohammed
Voor in zijn gedachten zat vooral dit gebed: God, mag ik andere christenen beschermen en krijg ik van U de kracht om geen namen noemen van lokale gelovigen of van andere internationale werkers? „Gelukkig heeft de Heere me daarin geholpen. Als ze aanhielden, zei ik alleen dat er iemand Achmed heette en een ander Mohammed, en dat ik hun achternamen niet wist. Met die informatie kunnen ze niets, want er zijn daar duizenden Achmeds en Mohammeds.”
De verhoren waren scherp, regelmatig wisselden de agenten van tactiek. Ook pasten ze het bekende foefje toe van ”good cop, bad cop”: een agent speelt de rol van strenge ondervrager, de ander toont juist begrip en werkt in op het gemoed van de ondervraagde. Willem: „Gelukkig hadden we met dit soort situaties geoefend, compleet met rollenspelen. Dat helpt natuurlijk wel iets.”
„Gelukkig hadden via rollenspellen, geoefend met ondervragingen” - Willem, veldwerker Stichting Ismaël
Maar de belangrijkste steun kreeg de veldwerker van Stichting Ismaël van God. „Op donderdagmorgen, het was de vierde dag van mijn hechtenis, voelde ik een diepe vrede, zoals ik die tot nog toe niet had gevoeld. Later die dag ebde dat helaas weer weg. Ik liep te ijsberen door mijn cel. De vertrekdatum van mij en mijn gezin was over drie dagen. Ik dacht: hoe moet dat nu verder? Natuurlijk had ik al die dagen wel tot God gebeden. Maar toen schreeuwde ik het als het ware uit: „Heere, ik móét nu iets van U horen.” Toen sprak Hij heel helder en duidelijk tot me: „Vertrouw op Mij.” Dat kwam steeds weer met kracht in mijn hart: „Vertrouw op Mij.” Toen kon ik het overgeven en in Zijn hand leggen. Ik dacht: laat het nu verder maar gebeuren.”
Aan het eind van die dag moest hij weer bij de agenten komen. Ze zeiden: „We laten je gaan, je komt vandaag vrij.” Willem: „Dat was natuurlijk een geweldige ervaring en een bevestiging van Gods hulp. Toen ik die dag mijn vrouw weer omhelsde, was er vooral één gedachte: het is voorbij!”
Rechtszaak
Maar het was níét voorbij. Nog donkerder wolken pakten zich boven het gezin samen. „Ze wilden een officiële rechtszaak tegen mij beginnen. Daar schrok ik erg van. Zoiets kan zich maandenlang voortslepen. Nu was ik enkele dagen ondervraagd. Maar wat als ik dat wekenlang zou moeten ondergaan?”
Uiteindelijk ging de rechtszaak gelukkig niet door. Mogelijk had dat iets te maken met de uitstekende advocaat die zich inmiddels met de zaak had bemoeid. „Dat is wonderlijk gegaan. Toen ik vastzat, is mijn vrouw naar de gevangenis gegaan. „Ik wil mijn man zien”, heeft ze herhaaldelijk gezegd: „Ik wil mijn man zien.” Dat stonden ze niet toe, maar prompt kwam er een vrouw op haar af die vroeg: „Kan ik je ergens mee helpen?” Het bleek een van de beste advocaten van het land te zijn.”
„Ongedacht kregen we hulp van een van de beste advocaten van het land” - Willem, veldwerker Stichting Ismaël
Wat ook meegespeeld kan hebben, is dat het land waarin Willem woonde, erg gesteld is op goede contacten met het buitenland. „Er heerst een eer- en schaamtecultuur. En zodra men het gevoel heeft dat iets in het buitenland bekend kan worden en een bepaalde kwestie de goede naam van het land kan schaden, maakt men niet zelden terugtrekkende bewegingen.”
Geen wrok
Nu de veldwerker en zijn gezin het land hebben verlaten, blikt Willem in dankbaarheid terug op de jaren dat hij daar werkte. „We houden van het land en we voelen geen wrok, ook niet over wat er in de laatste maanden gebeurde. We weten dat de kerk gebouwd wordt dwars door tegenstand heen. Ik heb geleerd om mijn arrestatie niet als uitzonderlijk te zien, maar als iets wat erbij kan horen als je Jezus wilt volgen.”
Regelmatig dacht de veldwerker aan de woorden van Jezus dat Zijn volgelingen voor koningen, stadhouders en andere machthebbers geplaatst zullen worden. „En dat Hij hun dan Zelf de woorden zal geven die ze moeten spreken. En ook aan de woorden van de apostelen, dat het een eer is om waard geacht te worden om omwille van Jezus te mogen lijden. Al zeg ik er meteen bij: die eer wil ik best hebben, maar het lijden ligt me minder.”
Zijn hechtenis en verhoor gaven hem daadwerkelijk gelegenheid om te getuigen. „Als ze je dan vragen: Wat vertel je anderen over je geloof? Dan heb je een geweldige kans om daar in een paar zinnen iets over te zeggen. Dat ik Jezus wil volgen, wat dat ook kost. En waarom dat belangrijk voor me is.”
Dankbaar
Dankbaar is hij ook dat hij de geheime dienst niet op het spoor heeft gezet van andere buitenlandse veldwerkers of lokale christenen. „Vooral die laatsten zouden dan enorm in de problemen kunnen komen. Wij westerlingen kunnen in principe altijd nog wel weg. En onze zwaarste straf is gewoonlijk dat we niet meer in het land terug mogen komen. Maar voor lokale christenen kunnen de gevolgen van aangeklaagd of opgepakt worden veel groter zijn.”
Zijn verzoek aan Nederlandse christenen luidt dan ook: „Bid voor veldwerkers in het Midden-Oosten, maar bid vooral ook voor de lokale christenen daar, dat ze vol zullen houden en in hun omstandigheden een licht voor anderen zullen zijn. Mijn vrouw en ik werkten in een land waar eigenlijk nooit een plaatselijke, openbare christelijke kerk heeft bestaan. In Egypte heb je vanouds de kopten, in Irak Arameeërs, maar in een aantal landen in het Midden-Oosten zijn zulke gemeenschappen er nooit geweest. Daar is de bevolking voor nagenoeg 100 procent moslim.”
Gemeenschapsvorming
Jawel, Gods Geest werkt er wel. Maar het gaat vooralsnog om hele kleine aantallen christenen. „De overheid staat het vaak oogluikend toe dat individuen christen zijn. Maar zodra er iets van gemeenschapsvorming ontstaat, gaat men zulke gemeenschappen uit elkaar slaan.”
Waar Willem en Jannie, Stichting Ismaël en andere christenen, op hopen en naar uitzien, is dat er ook in zulke landen een soort van ”critical mass” ontstaat. „In sommige islamitische landen zie je dat gebeuren. Dat er na verloop van tijd zo veel christenen zijn dat de overheid het los moet laten en hun wel moet toestaan samen te komen. We bidden dat dit ooit ook mag gebeuren in het land waarin wij werkten. In elk geval weten we dat Gods werk daar doorgaat. Wij moesten vertrekken, maar anderen zetten het voort.”
Willem en Jannie heten in werkelijkheid anders. Hun echte namen, die om veiligheidsredenen niet genoemd worden, zijn bij de redactie bekend.