Kerklied
Al vijf eeuwen klinken de liederen van Luther

De aanleiding is luguber: een brandstapel in Brussel. Maar het vervolg is groots: een rijke schat aan kerkmuziek. In 1524 verschijnen Luthers eerste liederen. Vijf eeuwen later worden ze nog altijd gezongen. Dat wil zeggen: een kleine selectie daaruit.

Een van de 19e-eeuwse afbeeldingen waarop te zien is hoe Luther zingt en musiceert met zijn gezin. beeld Lutherhaus Eisenach 
Een van de 19e-eeuwse afbeeldingen waarop te zien is hoe Luther zingt en musiceert met zijn gezin. beeld Lutherhaus Eisenach 

Dat Luther liederen schreef, is algemeen bekend. Hét Lutherlied –”Een vaste burg”– kent natuurlijk iedereen; het klinkt jaarlijks tijdens iedere reformatieherdenking. En sommigen weten dat ook het bekende ”Gebed des Heeren” achter in het psalmboek teruggaat op een lied van Luther (”Vater unser”). Maar dat de reformator de auteur is van ten minste 36 kerkliederen, dat is minder bekend bij het grote publiek. Terwijl hij om die reden wel de vader van het Duitse kerklied genoemd is.

Terecht. Want wat bij Luther als klein plantje begon, groeide uit tot een grote boom aan kerkliederen die –ook buiten Duitsland– een grote rol hebben gespeeld in de kerk- en muziekgeschiedenis.

„Wat bij Luther als klein plantje begon, groeide uit tot een grote boom aan kerkliederen”

Dat plantje begint precies vijf eeuwen geleden te groeien, als Luther z’n eerste teksten en melodieën schrijft en de liederen in de eerste gezangboeken terechtkomen.

Terechtstelling

De aanleiding is een vreselijk gebeuren: de terechtstelling van Hendrik Voes en Jan van Esschen op de Grote Markt in Brussel, zomer 1523. Deze twee monniken uit het augustijnenklooster in Antwerpen zijn meegegaan in de ideeën van Luther, opgepakt, gevangengezet en gemarteld. En nu ze niet herroepen, moeten ze hun ketterij met de dood bekopen.

De uitvoering van de straf heeft plaats op de markt in Brussel, waar een brandstapel is gebouwd. Priesters, theologen, de gewone man: iedereen kijkt toe hoe Hendrik en Jan –ze zijn nog jong– daar staan. Standvastig en blijmoedig, volgens ooggetuigen. Ze belijden hun geloof en zeggen te verlangen met Christus verenigd te worden. En als het vuur oplaait, zingen ze nota bene: ”Wij loven U, o God, wij prijzen Uwe Naam” – het oudkerkelijk ”Te Deum”.

Het gebeuren –Voes en Van Esschen zijn de eerste martelaren van de Reformatie– maakt diepe indruk. Het verhaal over de terechtstelling verspreidt zich als een lopend vuurtje door Europa. Het bereikt ook Luther in Wittenberg. En die is geschokt. Let wel: Voes en Van Esschen waren lid van dezelfde augustijner orde als Luther was. En het is om zíjn nieuwe leer –”lutherije” genoemd– dat deze twee jonge broeders hun leven hebben gegeven.

Om zijn gevoelens onder woorden te brengen, pakt Luther zijn ganzenveer. En misschien wel in één beweging pent hij een compleet lied op het perkament. Een enorm gedicht: twaalf lange strofen.

Opvallend: het wordt geen treurlied of klaagzang. Nee, het is een loflied: ”Ein neues Lied wir heben an”. Te zingen op een krachtige, opgewekte, dansante melodie. De toon is dan ook niet droevig. Nee, Luther zingt het uit. Over wat God heeft gedaan, tot eer van Zijn Naam. Daar in Brussel hebben twee jongelingen –„junge Knaben”– hun geloof beleden en zijn standvastig gebleven. Ze hebben als ware priesters hun leven als offer gebracht en kregen de erekroon van de hemelse heerlijkheid. En juist hun dood heeft de verbreiding van het Evangelie goed gedaan: hun as verspreidde zich naar alle landen. Daarom, zegt Luther: we danken God, omdat Zijn Woord is teruggekomen. En er komt nog meer: de winter is voorbij, de bloesems breken door, de zomer staat voor de deur.

Zo jubelt en juicht Luther in zijn eerste lied, dat op losse gedrukte blaadjes al snel een brede verspreiding krijgt.

Dichtvuur

Nu Luthers dichtvuur is ontstoken –nota bene aan een brandstapel– volgt er meer. Algauw verschijnt een tweede lied van de hand van de reformator. Nu een heel persoonlijk relaas over bevrijding en verlossing, verkiezing en genade, bekering en roeping tot de Evangeliedienst: ”Nun freut euch, lieben Christen, gmein”. Opnieuw te zingen op een ferme, blijde melodie zoals de volkszangers die in die tijd gebruiken.

De beide liederen zijn vooral bedoeld als hart onder de riem van geestverwanten, als klaroenstoot van de Reformatie. Maar intussen voelt Luther ook steeds meer behoefte aan gezangen voor de eredienst. Als je van mening bent dat de liturgie in de volkstaal moet gebeuren –geen Latijnse mis, maar een ”Deutsche Messe”–, zul je ook voor liederen in het Duits moeten zorgen.

Dat doet Luther. Rond Nieuwjaar 1524 vraagt hij vrienden per brief om te helpen dichten: de psalmen moeten overgezet in de taal van het volk, zoals hij het noemt. Als bijlage stuurt Luther een eigen berijming van Psalm 130 mee: ”Aus tiefer Not schrei ich zu dir”.

Blijkbaar levert de oproep weinig respons op, want Luther slaat toch zelf aan het dichten. Het ene na het andere gezang vloeit uit zijn ganzenveer. Een lied bij de Psalmen 12 en 14, een adventslied (”Nun komm, der Heiden Heiland”), een kerstlied (”Gelobet seist du, Jesu Christ”), een paaslied (”Christ lag in Todesbanden”), een pinksterlied (”Komm, Heiliger Geist”), een avondmaalslied (”Jesus Christus, unser Heiland”), een Tien Gebodenlied (”Dies sind die heil’gen zehn Gebot”). Bijna voor elk moment in de liturgie en voor alle feestdagen van het kerkelijk jaar schrijft Luther een liedtekst.

„Bijna voor elk moment in de liturgie en voor alle feestdagen van het kerkelijk jaar schrijft Luther een liedtekst”

Soms is het een compleet nieuwe tekst. Soms neemt Luther een bekend middeleeuws Latijns gezang dat hij omvormt tot een Duits lied. En in veel gevallen schrijft hij zelf de melodie.

Gezangbundels

En dan verschijnen de gezangbundels – de eerste van de Reformatie. Drukkers weten namelijk wel raad met de nieuwe liederen. Zo verschijnt er in Neurenberg een klein boekje waarin een paar liederen van Luther zijn opgenomen. ”Wittenberg”, staat er op de titelpagina, maar Luther weet van niets.

Een van de eerste liedboekjes met liederen van Luther. beeld Wikimedia

Even later komt in Erfurt bij twee drukkers een volgend liedboekje van de persen. Van de 25 gezangen die de uitgave telt, zijn er maar liefst 18 van de hand van Luther. Maar opnieuw is het buiten Luther zelf om gegaan.

Dan vindt de reformator het blijkbaar tijd om zelf de regie te pakken. Nog in hetzelfde jaar 1524 verschijnt in Wittenberg –nu wel echt– een uitgave waar Luther zelf medeverantwoordelijk voor is. Het is niet zomaar een gezangboek. Nee, Luther heeft een aantal liederen –waaronder 24 van zichzelf– aan de componist Johann Walter gegeven. Deze heeft bij elk van de liederen koormuziek geschreven: drie-, vier- of zelfs vijfstemmige bewerkingen. Prachtig materiaal om met name de jongeren mee bezig te laten gaan, in de setting van school, maar ook voor de eredienst.

Dat Luther met die meerstemmige zettingen vooral de jeugd op het oog heeft, blijkt uit het voorwoord dat hij in deze bundel schrijft. Kinderen moeten wat hem betreft opgevoed worden in de muziek en de andere goede kunsten, zodat ze zich niet bezighouden met „onzedelijke liederen en vleselijke gezangen”, aldus de reformator.

Het koorgezangboek van Walter vormt het beginpunt van de rijke schat aan geestelijke koormuziek die in de eeuwen daarna in de lutherse traditie in Duitsland zal worden gecomponeerd – denk bijvoorbeeld aan de beroemde composities van mannen als Schütz, Buxtehude en Bach.

Kerstspel

Maar liefst 24 liederen heeft Luther in nog geen jaar tijd het licht doen zien. Ook nog eens gezangen –qua tekst en melodie– van hoog niveau.

Maar ook na dat eerste jaar legt Luther zijn dichtpen niet neer. In de jaren die volgen verschijnen er nog de nodige creaties. Zo komt er in 1529 in Wittenberg een gezangboek uit –helaas is het verloren gegaan– waarin weer een paar nieuwe liederen van Luther zijn opgenomen. Onder andere het krachtige ”Ein feste Burg” (zie ”Hét Lutherlied: getuigenis van troost”) en het intieme ”Verleih uns Frieden gnädichlich”, dat Luther schrijft als er de dreiging is dat de Turken Wenen zullen innemen.

”Vom Himmel hoch” in een gezangboek uit Straatsburg uit 1541. beeld RD

In een uitgave van het Wittenbergse gezangboek uit 1535 staan opnieuw twee nieuwe liederen van Luther. Een origineel gezang over „de heilige christelijke kerk” naar aanleiding van Openbaring 12, in de vorm van een liefdeslied: ”Sie ist mir lieb, die werte Magd”. En nog een bijzonder lied: het kerstspel ”Vom Himmel hoch, da komm ich her”. Het verhaal gaat dat Luther het schrijft voor de kerstviering van 1534 in huiselijke kring. In het rollenspel komt er een engel uit de hemel, die de blijde boodschap aan de herders brengt (vertolkt door Luthers 8-jarige zoon Hans?). Vervolgens gaan de herders –gespeeld door de andere kinderen?– op pad naar de kribbe, waar ze het Kind en Zijn ouders vinden. Het lied eindigt in een jubel: ”Lof, eer zij God in de hoogste troon”.

Luthers bedoeling is overduidelijk een kinderlied te maken. Maar even later staat het als gemeentezanglied in de gezangbundels…

Klaroen

Luthers einde komt in februari 1546. Een paar jaar daarvoor stelt hij een boekje samen met „christelijke gezangen voor de begrafenis”. Daarin is ook een aantal liederen van eigen hand opgenomen, waaronder de Lofzang van Simeon (”Mit Fried und Freud ich far dahin”) en de geloofsbelijdenis (”Wir glauben all an einen Gott”). Want, schrijft Luther in het uitgebreide voorwoord, christenen moeten niet treuren als degenen die geen hoop hebben. Ze zijn geroepen om zich te oefenen in het geloof om „de dood te verachten” en die te zien als „een diepe, sterke, zoete slaap”.

Om die reden heeft Luther in de reformatie van de kerk allerlei „paapse gruwelen” die rond dood en begrafenis in zwang waren –zoals nachtwakes, zielenmissen en het idee van het vagevuur– afgeschaft. Immers, de kerken moeten geen klaaghuizen of plekken van lijden zijn, maar ”Koemiteria”: slaaphuizen en rustplaatsen. En daarom moet er ook rond sterven en begraven gezongen worden: geen treurliederen of klaagzangen, maar troostrijke liederen over vergeving der zonden, rust, slaap, leven en wederopstanding van de overleden christen.

Aldus Luther in een zware periode in zijn leven: hij is begin 1542 zo ernstig ziek dat hij zijn testament opmaakt, én hij moet in september dat jaar zijn 13-jarige dochtertje Magdalena aan de dood afstaan.

De reformator krijgt zelf echter nog een paar jaar. En opnieuw is hij bezig met het kerklied. Als in 1545 in Leipzig een prachtig uitgevoerd gezangboek van de pers rolt, staat daar een gloednieuw voorwoord van de hand van Luther in. Met kracht verdedigt de reformator nog één keer het belang van het zingen. Hij citeert Psalm 96: „Zingt de Heere een nieuw lied.” En vervolgt: „Want God heeft ons hart en gemoed vrolijk gemaakt door Zijn lieve Zoon, Die Hij voor ons overgegeven heeft tot verlossing van zonden, dood en duivel. Wie dit met ernst gelooft, kan het niet laten: hij moet vrolijk en met verlangen daarover zingen en spreken, zodat ook anderen het horen en erbij komen.” Zo zet de reformator vlak voor zijn sterven nog eenmaal de klaroen aan de mond.

Imposant bouwwerk

Als Luther begin 1546 overlijdt, heeft hij met zijn 36 liederen een brede basis gelegd voor wat het imposante bouwwerk van de lutherse kerkzangtraditie zal worden. Een traditie die na hem steeds meer uitgebouwd wordt, met dichters als Paul Gerhardt in de 17e eeuw en Gerhard Tersteegen in de 18e eeuw. Een traditie die een hoge vlucht zal nemen ten tijde van Johann Sebastian Bach, die onder meer de liederen van Luther gebruikt voor zijn beroemde cantates en oratoria. Een traditie die in Duitsland nog altijd leeft, getuige het ”Evangelisches Gesangbuch” dat daar in gebruik is.

„Ook in Nederland krijgen sommige van Luthers gezangen voet aan de grond – het ”Gebed des Heeren” is het bekendste voorbeeld”

Luther. beeld RD

Maar de invloed van Luther blijft niet beperkt tot zijn vaderland. Al in de 16e eeuw verspreiden zijn liederen zich door heel Europa en nog verder. Ook in Nederland krijgen sommige van zijn gezangen voet aan de grond – het ”Gebed des Heeren” in de psalmberijming van 1773 (een vertaling van Luthers berijming van het Onze Vader) is het bekendste voorbeeld.

In de 19e eeuw zijn er meer liederen die in vertaling in Nederlandse gezangboeken terechtkomen, waaronder Luthers lied bij Psalm 46: ”Een vaste burg”. In de eerste helft van 20e eeuw volgen er meer, onder andere Luthers kerstspel: ”Uit hogen hemel kom ik aan”. Weer later, als het ”Liedboek voor de kerken” (1973) wordt samengesteld, verschijnen er maar liefst zeventien van Luthers creaties in Nederlands gewaad.

„Al is hij gestorven, hij leeft”, moet Melanchthon gezegd hebben toen Luther was overleden. De waarheid van dat woord geldt in ieder geval Luthers liederen. Vijf eeuwen later verdienen die het nog steeds op de lippen genomen te worden. Niet alleen hét Lutherlied, maar ook al die andere, vaak krachtige teksten en melodieën.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer