Asma’s omstreden orgelspel gaat terug op grote componisten
Het beeld van een rauwdouwer die het muzikaal-technisch allemaal niet zo nauw nam, ontstaat bij organist Feike Asma snel. Doen we hem echter niet meer recht wanneer we zijn typische speelstijl benaderen als onderdeel van een laatromantische traditie, met alle stijleigen expressiemiddelen van dien?
Wat moet de Vereniging van Organisten van de Gereformeerde Gemeenten (VOGG) met Feike Asma (1912-1984)? In het DNA van de VOGG zit ”ambachtelijk orgelspel” en ”voor de eredienst is het beste nog niet goed genoeg”. Hoe verhoudt zich dat tot de blauwe sigarenrook van Feike Asma, die scheef aansloeg, her en der uit de maat vloog en plakkend legato kon spelen? Zien we hier niet de polariteit van krampachtig gepriegel versus een bourgondische klavierleeuw?
Ik vermoed dat er onder VOGG-leden meer waardering bestaat voor de muziek van Klaas Bolt en Sietze de Vries dan voor de koraalbewerkingen van Feike Asma en Jan Zwart. Maar misschien kan ik zulke leden wel verleiden tot een stukje eerherstel of op zijn minst een heroverweging van de figuur Asma.
Asma speelde namelijk ook veel Bach en Krebs en zijn koraalbewerkingen over ”Jezus is mijn toeverlaat” tonen aan dat hij historisch goed geïnformeerd was. Evenals Jan Zwart had hij veel bewondering voor de oude meesters en bestudeerde hij hun achtergronden. Zijn ”Muziek voor kerk en huis” laat iets zien van het warme hart dat hij het koraalspel toedroeg. Ten slotte onthult de harmonische rijkdom in sommige van zijn koraalbewerkingen dat we te maken hebben met een kunstenaar die de scheppingen van talloze grote componisten door zijn vingers heeft laten gaan. Want vergeet niet: Asma trok ook door het land met de in die tijd nog zeer jonge ”Suite” van Maurice Duruflé en hij speelde als jonkie in Den Helder reeds de ”Ad nos” van Franz Liszt.
Asmatische expressiemiddelen
De manier waarop Asma dergelijke grote orgelwerken speelde, kwam hem regelmatig op kritiek te staan. Iedereen die Herman van der Horsts film ”Toccata” heeft gezien, herinnert zich het bourgondische beeld van een robuuste krachtpatser die het orgel van de Amsterdamse Oude Kerk stevig bij de lurven greep. Dikke coltrui, bakkebaarden, armen in de lucht en een Noord-Hollands geneurie en gekreun waar pianist Glenn Gould jaloers op zou zijn.
Het beeld van een rauwdouwer die het muzikaal-technisch allemaal niet zo nauw nam, ontstaat bij Asma snel. Doen we hem echter niet meer recht wanneer we zijn typische speelstijl benaderen als onderdeel van een laatromantische traditie met alle stijleigen expressiemiddelen van dien? En kunnen we daarmee misschien zelfs spreken van een ”historische uitvoeringspraktijk” bij de koraalbewerkingen van Asma? Daarvoor is best de nodige grond te vinden.
”Off the Record”
Om dat te onderstrepen, verwijs ik naar ”Off the Record”, een boek dat Neal Peres da Costa schreef naar aanleiding van zijn muziekwetenschappelijke onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de grote laatromantische concertpianisten, zoals Camille Saint-Saëns, Sergej Rachmaninov en Ignacy Jan Paderewski. Waarom de titel ”Off the Record”? Letterlijk omdat dit boek gebaseerd is op de geluidsopnamen die van hun spel bestaan. Deze opnamen laten verrassend genoeg horen dat deze groten van het klavier ongelijk aansloegen, zich ongekende ritmische vrijheden veroorloofden en te pas en te onpas met arpeggio’s (ongelijke akkoordaanslagen) strooiden. De sleutel is hier: de bladmuziek geeft het niet aan, maar ze doen het wel.
Ik noem het typische romantische expressiemiddelen, waarvan je op het eerste gehoor verontwaardigd zou kunnen uitroepen: „Mag dat zomaar?” Een paar overwegingen.
De ene hand komt eerder dan de andere, dus is de akkoordaanslag ongelijk: onder de noemer ”Dislocation” beschrijft Peres da Costa dat dit aan het begin van de twintigste eeuw veelvuldig voorkwam en dat dit zelfs kan worden teruggevoerd tot in de negentiende eeuw. Johannes Brahms en Saint-Saëns waren tijdens de geluidsopnamen namelijk al op leeftijd; ze hadden hun vorming midden in de negentiende eeuw genoten. Bovendien loopt er een leraar-op-leerling-lijn terug van Paderewski tot Ludwig van Beethoven…
Ook niet-genoteerde arpeggio’s waren aan de orde van de dag: Brahms ”arpeggiëerde” volgens Charles Rosen (”The Romantic Generation”, 1995) de meeste akkoorden die hij aansloeg en pianist Carl Czerny noteerde in zijn eigen partituur een groot arpeggioteken voor het openingsdeel van Beethovens Pianoconcert opus 58.
Op orgelles mag je niet uit de maat spelen, maar de groten van het klavier deden het soms wél! Natuurlijk dan wel als ”expres expressiemiddel”. Brahms, Saint-Saëns, Edvard Grieg en Paderewski deden het allemaal in hun opnamen tussen 1889 en 1917.
Een tempo kan ook variëren: Brahms speelde bijvoorbeeld Bachs muziek niet in de gebruikelijke doorgaande beweging (”ordentliches Fortgehen”), maar hield van een zekere elasticiteit in het tempo. Peres da Costa laat zien dat vroege opnames uit de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw (onder anderen Louis Diémer en Theodor Leschetizky) grotere tempoverschillen tussen verschillende maten van hetzelfde muziekstuk laten horen dan in latere opnamen van eveneens grote pianisten. Mocht Asma dat in muziek van Julius Reubke dan niet? Was het soms zelfs een gemiste kans als hij het níét deed?
Toepassing
Portretteren we Feike Asma als ”organofiel” die met honderden orgelconcerten het land doortrok en vooral veel Jan Zwart speelde? Dan vergeten we misschien dat hij veel interesse had voor het symfonische repertoire, ook dirigent was en zelfs optrad met de befaamde dirigent Eduard Flipse. Hij had de invloeden van Jan Zwart „ingezopen”, zoals hij het later verwoordde. Op basis van zijn biografen en leerlingen acht ik het echter waarschijnlijk dat hij ook volop met dergelijke romantische praktijken in aanraking is gekomen. De typerende ”asmatische expressiemiddelen” komen in elk geval niet helemaal uit de lucht vallen.
Juist kerkorganisten die zich oriënteren op verantwoorde vertolkingen van koraalmuziek wil ik meegeven: schaam je niet voor een typisch romantische uitvoeringspraktijk. Deze kan zelfs historisch onderbouwd zijn (inclusief een legitiem expressiemiddel als ”overlegato”) en een al te cleane Asma zonder een beetje sigarenrook blijft een klinkend metaal.
De auteur is organist en psycholoog en was jarenlang voorzitter van de Vereniging van Organisten van de Gereformeerde Gemeenten (VOGG). Dit artikel is een samenvatting van zijn lezing getiteld ”Een andere kijk op Asma” op de VOGG-jaarvergadering op 1 juni in Berkenwoude.