Ben Ipenburg: Gereformeerde leer legitimeerde slavernij
De gereformeerde theologie van de zeventiende en de achttiende eeuw droeg bij aan de conflictueuze en gewelddadige samenleving van die tijd en vormde een legitimatie voor de slavernij, aldus Ben Ipenburg.
Ipenburg schrijft dit in zijn dissertatie ”Een knecht der knechten sy hy syne broederen. Christelijk geloof en slavernij in het Nederlandse Atlantische koloniale rijk van de zeventiende en de achttiende eeuw”. Hij promoveert hier vrijdag op aan de Tilburg School of Catholic Theology.
„Voor de Middelburgse Commercie Maatschappij was er geen verschil tussen handel in goederen en handel in mensen” - Ben Ipenburg, promovendus Tilburg University
De promovendus zoekt in zijn studie naar antwoorden op de vraag hoe het mogelijk was dat het christelijk geloof de slavernij in de tijd van de Republiek niet afkeurde. Hij stelt dat de inwoners van ons land wel degelijk op de hoogte waren van wat er gebeurde met slaven in de koloniën: dat ze als handelswaar werden beschouwd en vaak een mensonwaardig bestaan leidden. Er werd over slaven geschreven in pamfletten, kranten en boeken. Zeelieden werkten op slavenschepen en vertelden daar thuis over. In hun preken gebruikten predikanten de slavernij als afschrikwekkende metafoor om de zondige mens zijn verworpenheid in te prenten.
Cham-theorie
Volgens Ipenburg, die geen vragen over zijn proefschrift wil beantwoorden, had het goedkeuren van het wreed behandelen van slaven ook met godsdienst te maken. „De gereformeerde theologie van de zeventiende en de achttiende eeuw was (…) de spiegel van de conflictueuze en de gewelddadige samenleving waarin die theologie opkwam en ze droeg eraan bij.”
Hij wijst op Servet, een zestiende-eeuwse theoloog, die onder andere de Drie-eenheid loochende. „Hij werd in Genève op last van Calvijn gevangengenomen en levend verbrand.” Wat Nederland betreft, noemt de auteur de moord op Johan en Cornelis de Witt in 1672. „De dood van de broeders De Witt had de sympathie van predikanten van de Gereformeerde Kerk, die eveneens orangisten waren.”
Hierbij kwam de waarheidsclaim van de gereformeerde theologie, aldus Ipenburg. „De zelfverzekerdheid de enige en exclusieve christelijke waarheid te vertegenwoordigen gaf ruimte voor de soms ”genadeloze” bestrijding van de ”andersgelovige” en in bredere zin ”de Ander”.”
Als specifieke basis voor de slavernij noemt Ipenburg ook de Cham-theorie, die te maken had met de dronkenschap van Noach en zijn reactie naar Cham en diens zoon Kanaän (Genesis 9:25: „Een knecht der knechten sy hy syne broederen”). De vloek van Cham was volgens de promovendus lange tijd een Bijbelse legitimatie voor de slavernij van zwarte mensen. Men ging ervan uit dat die afstamden van Cham en dus zo behandeld mochten worden.
Een andere verdediging van de slavernij kwam van de predikant Elisa Johannes Capitein (ca. 1717-1747). Hij werd in West-Afrika geboren, als kindslaaf gekocht, naar de Nederlanden gebracht en daar in de gereformeerde religie opgevoed en opgeleid tot predikant. Hij schreef ”Staatkundig-Godgeleerd Onderzoekschrift over De Slaverny, als niet strydig met de Christelijke Vryheid”. Daarin betoogde hij op Bijbelse, rechtskundige en politieke gronden dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke vrijheid.
Er waren wel andere geluiden, maar die waren volgen Ipenburg ver in de minderheid en incidenteel. „Hun kanttekeningen zaten in dikke boeken verborgen.” Hij noemt dan onder anderen de theologen Van Poudroyen (een leerling van Voetius), Hondius, De Mey, Smijtegelt, De Raad en Koelman, die kritisch waren op (aspecten van) de slavernij.
Zeeland
De auteur gaat speciaal in op Zeeland, waar de Middelburgse Commercie Maatschappij (MCM) gevestigd was, die vanaf half achttiende eeuw voornamelijk handelde in slaven. Kooplui van de MCM hadden niet het besef bezig te zijn met een ethisch onaanvaardbare handel, betoogt de promovendus. „Voor de directeuren en het personeel was er geen verschil tussen handel in goederen en handel in mensen.”