Wat als je eens niet lezen kon? Zou je ongelukkig zijn? Zou je wel gelovig kunnen zijn? De onvergetelijke, naamloze jongen uit ”De Bijbel van Doré” (2010), van de Zweedse auteur en meesterverteller Torgny Lindgren, heeft niets met lezen. Zodra hij dat probeert dartelen en draaien de letters een dolle dans. Hij lijdt aan alexie. Woordblindheid, een zware vorm van dyslexie. Maar nee, „Ik lijd niet”, zegt hij tegen de arts die hem jaren later uitlegt wat zijn aandoening is. „Mijn situatie is voor mij de enige normale.” Hij wijst de arts erop dat veel ellende in de wereld het gevolg is van lezen en schrijven. Chemische formules, genetische codes, partijprogramma’s, oorlogsverklaringen.
Hij vraagt de arts of die de Bijbel van Doré kent, de versie zonder letters, met alleen maar prenten. Een weergaloos boek, zegt de man met alexie, waarin je alles vindt wat je moet weten. Alles over het menselijk bestaan in deze wereld. Het gaat over „hemel en aarde, verstand en lichaam, ouders, vrienden en vijanden, bezittingen en armoede, succes en ongeluk, gezondheid en ziekte. En verachting. En God.” De arts kent het boek niet.
De vroegste herinnering van de jongen is er een aan zijn moeder, die een opengeslagen boek voor zijn gezicht houdt: de Bijbel van Doré in een roodlederen band. Achter haar staat haar vader, de opa van de jongen, die roept: „Natuurlijk! Geef hem de Dood die komt aangereden uit Openbaringen ook maar. En het leger van de farao dat in de Rode Zee verdrinkt!”
De moeder wil alleen maar weten of de droevige, scheefstaande ogen van dit schamele kind (zijn vader zal hem later naar een tehuis voor onnozelen sturen) wel werken. En dat doen ze! De beelden vreten zich naar binnen als vuur, de prenten horen voorgoed bij zijn leven. Hij zal die ene Bijbel stuk kijken, lijn voor lijn in zijn hoofd prenten, zodat hij later –op dramatische wijze van zijn geliefde Bijbel gescheiden– de prenten uit zijn hoofd na kan tekenen.
Als moeder hem op zekere dag ook gaat voorlezen uit haar Bijbel met letters, over de engel die bij Zacharias komt en zegt dat hij een zoon zal krijgen, is de jongen blij dat het verhaal klopt. Want op de bijbehorende prent springen de mensen van vreugde op en neer. De waarheid van letters meet hij af aan de prenten, niet andersom.
Innig verbonden raakt hij aan zijn grootvader, ooit docent Zweeds en Zweedse letterkunde. Door een te lang verblijf in strenge koude is hij zijn leesvermogen kwijtgeraakt. Samen bestuderen ze de prenten van Doré onder een vergrootapparaat met een felle lamp.
Literatuur kan je empathie aanleren, je leren verplaatsen in de ander. Daarom is dit boek me zo dierbaar. Ik probeer die jongen te zijn. Iemand die niets met letters kan. Ik probeer hersenen te hebben die alles kwijt zijn wat ze ooit gelezen hebben. Ik stel me voor dat ik in die toestand dit magazine zie liggen. Ik blader erin. Ik kan niet lezen, dus ik weet niet dat het over lezen gaat. Ik weet niet dat hierin betoogd wordt hoe mooi en belangrijk lezen wel is. Ik heb er dus ook geen last van dat ik niet lezen kan. Plotseling kom ik prenten van Gustave Doré tegen. Ze grijpen me meteen. Mijn ogen volgen de lijnen. De engel met de wijzende vinger: weg, uit het paradijs. Het schuine zonlicht achter hem – onbereikbaar.
Jezus Die tegen de deurpost leunt en Zijn open hand uitstrekt naar Martha: ga toch eens zitten, lieve. De verloren zoon in de armen van zijn vader. Stefanus die de stenen niet ziet, maar iets anders wat geen mens kan omschrijven. Woorden druipen af, de stilte treedt in. Lezen is goed, is waardevol, is ongelooflijk vormend, maar ook vermoeiend. Somwijlen. Dat kan een roman je leren. Een onnozele die zegt: „Er hebben nooit letters gestaan tussen mij en de wereld” en die daar noch ongelukkig noch ongelovig van is geworden.