Marit Törnqvist vangt grote thema’s in ogenschijnlijk eenvoudige boeken
Een gesprek met kinderboekenmaker Marit Törnqvist gaat over méér dan mooie boeken maken. Over verlangen naar de gele berken in haar geboorteland Zweden bijvoorbeeld, maar ook over kinderen in asielzoekerscentra of over poppen en knuffels die samen dineren.
Op een van de drukste plekken van Amsterdam, niet ver van het Anne Frank Huis, is het grachtenpand van kinderboekenkunstenaar Marit Törnqvist een rustpunt. Het raam is ingericht als etalage met canvasprints van haar illustraties en een selectie van haar boeken, in allerlei talen. In het midden staat een plaat met roze vogels, de omslagillustratie van ”Het gelukkige eiland” (2017). Een filosofisch getint boek dat aanzet om na te denken over geluk.
Juist vanwege dat soort boeken over grote thema’s krijgt Törnqvist begin november de Johannes Vermeerprijs uitgereikt, als eerste kunstenaar die zich helemaal op kinderen richt. Bij het grote publiek is ze vooral bekend van haar sfeervolle platen met Zweedse landschappen en van de illustraties die ze maakte bij de populaire dichtbundel ”Jij bent de liefste” (2000) van Hans en Monique Hagen. Een vrolijk gele zonnebloemenzee met twee kleine witte dobberende bootjes bijvoorbeeld, die in de vitrine meteen in het oog springt. Net als de illustratie met een blond meisje dat vanaf een kerktoren met haar hengel wolken probeert te vangen. De toren op de tekening is er niet zomaar een, het is de Westertoren, die Törnqvist vanuit haar Amsterdamse atelier kan zien, door het zolderraam.
Dat atelier is de plek waar ze graag ongestoord werkt. De vier trappen ernaartoe vormen een natuurlijke barrière. Alleen haar twee dochters kwamen er regelmatig toen ze nog thuis woonden en dat was prima. Inmiddels wonen ze beiden in Zweden. Törnqvist, kind van een Zweedse vader en de Nederlandse kinderboekenschrijver Rita Verschuur, woonde er zelf tot haar vijfde. Ook nu heeft ze een huis in haar geboorteland, zo’n rood, Zweeds huisje. Ze brengt er zeker vier maanden per jaar door.
Het klinkt als een droomleven: een huis in hartje Amsterdam en eentje in Zweden…
„Dat is het ook. In Zweden wonen we midden in de bossen. Er komt niemand langs, afgelopen zomer een keer of drie iemand die verdwaald was. Hier in Amsterdam stap ik naar buiten en ben ik tussen de mensen. Dat heb ik ook nodig.
Als je bij twee landen hoort, kun je je half voelen of dubbel. Ik streef dat laatste na. Er blijft altijd iets van je land in je lijf zitten. Als ik hier in de zomer ben, dan voel ik welke bloemen daar bloeien, dan denk ik aan de geur die ik mis.
Ik ga volgende week (begin oktober, MO) voor een week naar Zweden, onder meer om een lezing te geven over jeugdliteratuur. Ik denk dan meteen: oh, ik hoef de gele berken dit jaar niet te missen! In de herfst zijn ze zo mooi gekleurd.”
Door haar eigen achtergrond herkent Törnqvist de worsteling van migranten en voelt ze zich betrokken op hen. De afgelopen jaren startte ze allerlei projecten voor vluchtelingenkinderen, op diverse plekken in de wereld. Met kinderen uit een Zweedse verwaarloosde wijk maakte ze een prentenboek dat daadwerkelijk werd uitgegeven. In Nederland krijgen kinderen in azc’s door haar toedoen een verzamelbundel met verhalen uit de Nederlandse kinderliteratuur, in hun eigen taal: ”Een boek voor jou”.
Zelf had de jonge Marit het ook niet makkelijk toen ze vanuit Zweden naar het Gooi verhuisde. „Ik herinner me een herfstdag waarop we met school naar het bos gingen. Ik deed twee rare dingen: ik stampte op de grond om slangen weg te jagen en ik plukte paddenstoelen.” Door zulke kleinigheden, die in je land van herkomst heel normaal zijn, kun je zomaar buiten de boot vallen, wil ze zeggen.
Maar juist toen ook ervoer ze de kracht van boeken. Het was mede dankzij de verhalen van de Zweedse Astrid Lindgren dat ze aansluiting vond bij haar klasgenoten. „Daardoor kreeg het land waar ik vandaan kwam voor hen een gezicht.”
„Alle knuffels en treintjes uit mijn boeken bestaan echt: het is het speelgoed dat mijn kinderen hadden” - Marit Törnqvist, kinderboekenschrijver en -illustrator
Dat u nu, als geboren Zweedse, een Nederlandse staatsprijs krijgt, ervaart u misschien als een extra erkenning?
„Het voelt inderdaad heel fijn. Alsof ik ineens volwaardig Nederlander ben. Maar toen ik hoorde van de prijs dacht ik ook al snel: o nee, ik krijg een prijs van déze regering. Ik wil het prijzengeld graag besteden aan projecten die te maken hebben met vluchtelingen en literatuur. Eigenlijk compenseer ik dan dus de steken die de regering laat vallen op beide fronten.
Ik betwijfel of deze regering beseft wat kunst kan doen. Cultuur is geen luxe, het is de kern, de binnenkant. Je kunt je eraan spiegelen en jezelf en de ander er beter door begrijpen**.** Ik begrijp niet dat je in de wereld van nu, waarin zo’n gebrek is aan empathie, daarop bezuinigt en meer btw gaat heffen op boeken. Als je echt inziet wat de waarde van lezen is, dan gaat de btw terug naar nul. Misschien is het resultaat vervolgens wel dat de zorgkosten omlaaggaan, ik zeg maar iets. Cultuur is troostend en helend, daar ben ik van overtuigd.”
In veel van uw boeken struikel je over knusse platen vol speelgoed. Is spelen voor een kind net zo belangrijk als lezen?
„Al die knuffels en treintjes uit mijn boeken bestaan echt: het is het speelgoed dat mijn kinderen hadden. Kinderen spelen na wat ze gezien hebben, zijn in hun spel bezig met het verwoorden van dingen.
Ik wil ook laten zien dat je weinig nodig hebt om een mooie kinderwereld te bouwen. Ik teken dus een rivier van blauwe velletjes papier. En parkeer wat potloden naast de autootjes. Dat soort dingen deden wij hier thuis ook.
Voor mij en mijn kinderen zijn de taferelen in het boek heel herkenbaar. Als ik langer van huis moest, zette ik als verrassing alle poppen aan een tafeltje, alsof ze samen zaten te dineren. Ik kan goed voelen hoe het is om kind te zijn.”
Ze loopt naar een geel beschilderd kastdeurtje op de hoek van de keuken en trekt het open. Er blijkt een zelfgemaakt poppenhuis achter verborgen te zitten. „Ik denk dat rijk spel heel belangrijk is voor de fantasie. Maar de invloed van boeken reikt veel verder, dat kun je niet met elkaar vergelijken.”
U schrijft, illustreert boeken van anderen, maakt verhalen over grote thema’s. Wat doet u het liefst?
„Ik merk dat er steeds meer verhalen in mijn hoofd zitten. Daar moet ik wat mee. Een peuterboek als ”We bakken een dierentuin” is een tussendoortje, boeken als ”Schildpad en ik” en ”Wat niemand had verwacht” het echte werk. Ik denk dat ik in zulke boeken vaak schrijf over dingen die me dwarszitten of die ik ingewikkeld vind. In ”Schildpad en ik” tekenen kinderen op het schoolplein een hok. Het jongetje uit het boek moet daarin zitten, met zijn schildpad. Iets soortgelijks is mij ook overkomen. „Je hoort in een dierentuin”, zeiden ze toen tegen me.
Zo’n boek maken is een veel moeilijker proces dan mijn andere werk. Ik ga door tot grote thema’s (in dit boek bijvoorbeeld uitsluiting, migratie en het belang van afkomst en cultuur, MO) heldere metaforen zijn geworden. Als ik ze heb kunnen vangen in een ogenschijnlijk eenvoudig boek, dan ben ik heel blij.
Natuurlijk kan ik zo een tafereel tekenen van een kind in een kamer. En dat doe ik voor sommige boeken ook, dan speel ik met de compositie en met het licht en dan is het goed. Maar voor een boek als dit ben ik op zoek naar beelden waarin ik dingen kan vatten. Het is geen denkwerk, het is vóélwerk. Vaak denk ik: dit is niet wat ik wil vertellen met deze plaat, dit is niet wat ik wil dat de lezer voelt. Dan zoek ik verder, probeer ik allerlei dingen uit. Ik maak veel meer tekeningen dan die in mijn boek belanden.”
„In Iran worden mijn boeken gebruikt om kinderen te laten praten over wat ze voelen, hoorde ik pas. Dat is het mooiste wat je me kunt vertellen” - Marit Törnqvist, kinderboekenschrijver en -illustrator
Denkt u het verhaal van tevoren wel helemaal uit?
„Nee, vaak begint het met iets wat in mijn hoofd rondspookt. Wat ik zie of hoor kan zomaar een kiem zijn. Ik kwam in Amerika een man tegen met een schildpad aan een koord. Zo’n beeld vergeet ik niet. Over die schildpad wilde ik een grappig boek schrijven. Hij zou doorgroeien en met een kraan opgehesen moeten worden en zo. Maar in het verhaal ging hij ineens symbool staan voor wie het personage, de opa, was.
In ”Wat niemand had verwacht” valt een meisje in een kuil, proberen mensen haar te redden, maar staken ze uiteindelijk hun pogingen en leven gewoon verder. Dit kun je aan een kind niet uitleggen, maar het gaat wel zo. Ik las in sommige recensies: Dit boek is een aanklacht. Maar dat is het niet. Wat ik doe is niets anders dan onderzoeken wat er gebeurt als iemand in nood raakt. Ik probeer helderheid te scheppen, ook voor mijzelf.”
Grijpen kinderen naar zulke filosofische kinderboeken over grote thema’s?
„Voor boeken als dit moet je de tijd nemen. Ik doe dat soms op scholen en daar komen zulke mooie gesprekken uit. Ouders denken vaak onterecht: dit is niet het boek dat mijn kind wil. Maar in elk kinderhoofd zitten gedachten en angsten. Ik was als kind bang dat mijn ouders zouden overlijden of dat er oorlog zou komen. Daar praat een kind niet over als het rondrent op het schoolplein. Boeken kunnen waardevolle gesprekken in gang zetten.
De jury heeft het over„het universele” van mijn boeken. Ik denk dat ze daarmee hierop doelen. Ik hoorde dat mijn boeken in Iran worden gebruikt om kinderen te laten praten over wat ze zelf voelen. Dat is het allermooiste wat me verteld kan worden.”